Het doel van het Jaar van de Historische Buitenplaats 2012 is om mensen bekend te maken met historische buitenplaatsen in Nederland en daarmee aandacht te vragen voor het behoud van dit culturele erfgoed. Een buitenplaats is van oorsprong natuurlijk een bezitting van een stadsmens die ‘s zomers de drukte en stank van de stad wilde ontvluchten en zich met zijn hele gezin ‘buiten’ ging terugtrekken. Bekend is dat vanwege de slechte economische situatie in Nederland velen rond 1800 deze buitens niet meer konden onderhouden en ze verkochten voor afbraak. Van anderen is bekend dat zij het nog wel een eeuw langer wisten uit te houden, maar dat zij hun bezitting toch aan het eind van de 19de eeuw moesten verkopen. Er zijn nogal wat buitenplaatsen die toen aan gemeenten werden verkocht of geschonken, om een tweede leven te beginnen als openbaar park (met wel of niet een opengesteld huis) of als begraafplaats. Aanvankelijk kwam het grote publiek hierdoor in aanraking met historische buitenplaatsen.
De buitenplaatsen Weltevreden (links) en Welgelegen (rechts), nu onderdeel van Artis Amsterdam.
Particuliere buitenplaatsen zijn vaak niet toegankelijk, in tegenstelling tot de huizen en tuinen van (semi)overheidsinstellingen. Bekende voormalige buitenplaatsen zijn begraafplaats Zorgvlied (Amstelveen), begraafplaats Westerveld (Driehuis), park Randenbroek (het huis van Jacob van Campen in Amersfoort), wandelbos Nimmerdor (het huis van Everhard Meyster in Amersfoort), villapark Duin en Daal te Bloemendaal en ook een goed voorbeeld zoals ik deze dagen weer besefte is een deel van Artis (de buitenplaatsen Weltevreden en Welgelegen; de huizen zijn nog altijd te zien langs de Plantage Middenlaan, zie foto). Er zijn veel en veel meer voorbeelden. Ik bedoel hier dus niet opengestelde buitenplaatsen (zoals van Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen of van Natuurmonumenten), maar openbare gemeentelijke wandelparken, waar aan nog steeds de karakteristieke kenmerken van de voormalige buitenplaats zijn te zien. Misschien ook nuttig om eens op een lijstje te zetten, net als de lijst Complex Historische Buitenplaatsen, want vaak ontbreken die op de buitenplaats-overzichten. CO
Beste Carla,
Mooi stuk en goede observatie (al zijn veel particuliere buitenplaatsen door NSW regelgeving vaak gedeeltelijk toch best wel toegankelijk). Juist over de vraag wat is nu eigenlijk een buitenplaats? Wat hoort daar wel bij en niet bij en hoe rekkelijk kan dit begrip gehanteerd worden, organiseert de Stichting Themajaar dit jaar ook een Ronde Tafelconferentie op dinsdag 15 mei 2012 waarbij een niet omvangrijke groep vakkenners en experts in gezamenlijkheid tot een werkbare definiëring willen komen. Jij als expert bent hierbij zonder meer van harte uitgenodigd. Groet, René
Maar moeten wij komen tot een nieuwe definitie of een andere definitie dan die ooit door RCE werd vastgesteld? Het lijkt me belangrijk om op die dag voorbeelden van kloostertuinen, openbare parken, een zoölogische tuin zoals hier, villapark etc. etc. te laten zien, juist om nog veel beter over te brengen wat een buitenplaats eigenlijk is ons af te vragen of het wel of niet een goede zaak is geweest dat veel buitenplaatsen in de loop van de tijd een andere functie hebben gekregen. Want buitenplaatsen zijn niet alleen veelvuldig afgebroken, maar er zijn ook echt veel buitenplaatsen zo veranderd dat ze onherkenbaar zijn geworden. Nou, ik ben benieuwd wat die dag gaat voortbrengen, en ik blijf erbij zo’n lijst zou echt een goed idee zijn.CO
Dag René,
Het definiëren van verschillende type parken is nu precies waar ik tijdens mijn onderzoek naar Nederlandse stads- en volksparken, bij de RCE, zo mee heb lopen worstelen. De begrippen stadspark, volkspark, en openbaar park worden op vele manieren omschreven, gedefinieerd en geïnterpreteerd. Hierdoor is het niet altijd duidelijk wat er precies onder verstaan kan worden. Mijn uitgangspunt van de definiëring van de stads- en volksparken is de oorspronkelijke verschijningsvorm en functie; dus de oorspronkelijke bedoeling, ontwerp en aanleg van het park.
Het ontstaan van het stadspark gebeurde meestal op één van de volgende manieren: 1) herbestemming van buitenplaatsen, landgoederen en productiebossen; de eigenaar stelde de tuin of het park open voor het publiek of het particuliere bezit verviel aan de gemeenschap, 2) herinrichting van voormalige aard-, bol- en vestingwerken of stadswallen en kasteelruïnes tot (stads)wandelpark of plantsoen; de zogenaamde singelparken, 3) nieuw ontworpen stadsparken
De buitenplaats Randenbroek in Amersfoort functioneert in de huidige tijd als stadspark maar is niet als zodanig ontworpen. Het betreft hier dus de functieverandering van een park; van privé naar openbaar. Veel buitenplaatsen of landgoederen werden in de loop van de negentiende en twintigste eeuw openbaar. Net als stadsparken zijn veel buitenplaatsen in de negentiende eeuw heringericht in de landschapsstijl. Het verschil tussen een opengestelde buitenplaats en stadspark is dat een buitenplaats niet ontworpen is als openbaar stadspark. De voormalige buitenplaatsen en landgoederen die nu openbaar park zijn geworden vallen dan ook buiten het kader van mijn selectiecriteria. Een enkele keer werden stukken grond van een buitenplaats verkocht en heringericht als stadspark, zoals het Walkartpark in Zeist. Op 18 mei 1904 ontving de gemeente Zeist een legaat van de laatste bewoner van de buitenplaats Middenhoeve in Zeist. Het betrof een deel van het bezit, het Overbosch of de overplaats, die ‘tot publieke wandeling worde opengesteld en open gesteld blijve’. Op advies van tuinarchitect H. Copijn werd het park wandelklaar gemaakt en op 24 mei 1905 officieel geopend.
De RCE heeft een lijst van ongeveer 560 buitenplaatsen opgesteld; als suggestie zou ik willen aanbevelen om onderscheid te maken tussen privé en publieke buitenplaatsen.
Sandra den Dulk
Uit mijn onderzoek naar buitenplaatsen komt naar voren dat er een enorme veelzijdigheid was in het soort optrekjes dat men in vroeger tijden gebruikte als buitenverblijf: dat varieert van de ‘standaard’ buitenplaats met een groot landhuis tot en met een tuinhuisje achter een windmolen, een boomgaard met of zonder tuinhuis aan de stadssingel, een kamer in een boerderij, enzovoorts. Voorbeelden te over. Zoiets in een definitie willen vangen lijkt me niet erg zinvol. De Ronde-Tafelconferentie zou wat mij betreft veel zinvoller zijn als daar juist die veelzijdigheid voor het voetlicht werd gebracht, en aandacht werd besteed aan de nog onvermoede rijkdommen die ons erfgoed (en niet te vergeten de archieven!) wat dat betreft nog bevat. Denk alleen al aan oude boerderijen die een geschiedenis als buitenverblijf hebben.
Helemaal waar Martin, men kende vooral in de 17de en 18de eeuw allerlei buitenverblijven en -verblijfjes, zowel echte buitenplaatsen in de provincie als lustkoepels (en dergelijke tuinhuisjes) even buiten de stad, maar waar het de organisatie van het JHB2012 om gaat, en dat moet wel in het oog worden gehouden, is om aan het grote publiek overbrengen wat nu juist een traditionele buitenplaats eigenlijk is, wat men daar deed, hoe men dergelijke huizen inrichtte en hoe men met het rondom aangelegde groen om ging. Het laten doordringen van het begrip buitenplaats is daarom zo belangrijk omdat subsidiegevers, beleidsmedewerkers etc. de cultuurhistorische waarde van zowel de rode als de groene componenten van een buitenplaats onder ogen gaan zien. In de Elsevier special van 100 pagina’s dik staat geen enkel artikel dat gaat over de eenheid van huis en tuin of de relatie tussen rood en groen. Die verbinding, dat besef, is nu ook weer in de Elsevier niet doorgedrongen en niet tot issue gemaakt. het lijkt mij dus verstandig de traditionele buitenplaats als onderwerp van gesprek te houden. Maar hier horen wel bij traditionele buitenplaatsen die intussen in gemeentelijke handen als wandelparken zijn over gegaan en misschien niet altijd meer als buitenplaats worden beheerd (maar als gemeentepark met de bijbehorende plantsoenendienststijl) en door de bezoekers nauwelijks meer als buitenplaats worden ervaren. CO
In de definitie moet ook de ‘overplaats’ aandacht krijgen, die vaak helemaal niet meer herkenbaar is en een eigen leven is gaan leiden.
De Gids voor de Nederlandse tuin-en landschapsarchitectuur geeft reeksen van definities van A tot Z, zelfs de Q (Quinconse-verband) ontbreekt niet. Daar is over nagedacht. Ik acht het verstandig ons daaraan te houden. Er is al genoeg inflatie in deze terminologie.
Deze huis genaamd WELGELEGEN was Buiten huis met dubbel plezier tuin, Eigenaar was 1784 Alexander di Masse, Armeense kerk meester van Armeense Heilige Geest kerk van Amsterdam, Kromboomsloot 22.
Correctie, in plaats van Welgelegen, Weltevreden is buiten huis van Alexander di Masse, armeense kerkmeester, gekocht op 26 juni 1788