De laatste 2 foto’s in de foto-reportage over de restauratie van Clingendael betreffen de oud-hollandse tuin en de daarbij gelegen terrastrappen. De restauratie van beide heeft nu een aanvang genomen en de begeleidingsgroep Clingendael is serieus met de voorbereidingen bezig. O.a. stond de afgelopen maand een oriëntatie-bezoek aan het Loo op het programma, ter nadere bestudering van de technische aspecten van formele tuinen.
Deeltuin Clingendael 2007. Tuin ontworpen door freule Daisy en terrastrappen ontworpen door L.A.Springer.
Het gaat dus bij deze restauratie om het herstel van de terrastrappen èn de tuin, de eerste ontworpen door tuinarchitect Leonard Springer; de tweede door Marguerite M. baronesse van Brienen, ook wel freule Daisy genoemd. Zij had het vruchtgebruik over Clingendael vanaf 1903. De Duitse tuinarchitect C. E. A. Petzold maakte in 1888 een ambitieus reorganisatieplan voor Clingendael, naast een ontwerp voor een rozentuin. Aan de uitvoering van beide is hij nooit toegekomen omdat het werken in Nederland hem vanwege zijn hoge leeftijd te zwaar werd. Hij verzocht toen Springer om zijn plannen uit te voeren. Volgens Springer’s eigen zeggen heeft hij dit grotendeels gedaan (zie: Oude Nederlandsche tuinen, Haarlem, ca. 1937, p. 38). Maar de rozentuin is nooit gerealiseerd. Waarschijnlijk had Petzold de rozentuin ontworpen voor dezelfde plek als waar later de tegenwoordige oud-hollandse tuin is gekomen en ontwierp Springer toen hij de uitvoering had overgenomen, de terrastrappen ten behoeve van een optimaal uitzicht op de rozentuin. Helaas werden de werkzaamheden vanwege een ruzie tussen de opdrachtgever en zijn rentmeester stop gezet; de terrastrappen waren waarschijnlijk toen al gerealiseerd. Deze zijn nu hard aan restauratie toe, zie bijgevoegde foto’s.
De tuin werd door Freule Daisy ‘Dutch garden’ genoemd. Springer beweerde dat de “Dutch garden” als type of stijl niet bestond (zie Restauratie Clingendael’s Dutch garden… (2)), maar in Engeland was en is nog steeds de Dutch garden een onderscheiden variant in de Victoriaanse tuinkunst. In de volgende weblogs probeer ik (hopelijk samen met de lezers via de knop ‘Reactie’ er achter te komen wat het verschil is tussen een ‘Dutch garden’ in Engeland en een oud-hollandse tuin in Nederland. CO.
De oorsprong van de Dutch garden kan volgens mij gezocht worden in de invloed van het koningskoppel William III en Mary II. Toen zij in Engeland op Hampton Court gingen wonen hadden ze al diverse tuinen aangelegd bij hun koninklijke verblijven in Nederland. Twee daarvan, Het Loo en Honselaarsdijk hebben enorm veel invloed gehad op de aanleg van de tuinen van Hampton Court. Honselaarsdijk, aangelegd in de jaren 1620 door William’s vader Frederik Hendrik, was sterk geometrisch in aanleg. Werk aan Het Loo begon in 1685. Daniël Marot was betrokken bij het ontwerp van Het Loo (op zijn beurt leerling van André le Notre, de fransman die we kennen van Versailles). Marot was een hugenoot en was vanuit Frankrijk naar Nederland gevlucht. Toen William en Mary naar Engeland vertrokken en op Hampton gingen wonen kreeg marot de opdracht de tuinen te ontwerpen. Zijn ontwerp laat dus invloeden zien van franse tuinen, nederlandse tuinen en ongetwijfeld ook engelse. De “manager” van Wiliam’s tuinen, Hans Willem Bentinck (edelman, eigenaar van Zorgvlied), werd vervolgens naar Engeland gestuurd om daar het team aan te sturen dat verantwoordelijk was voor het aanplanten van de nieuwe tuin van Hampton Court. Gedurende de jaren 1690 was Honselaarsdijk de voornaamste bron van planten en bollen voor Hampton Court.
De spectaculaire aanleg van Hampton Court zal iedereen bekend zijn. In die tijd niet minder. Het feit dat een Hollander verantwoordelijk was voor de aanleg waarvoor zulke beroemde hollandse tuinen model hebben gestaan zal hebben geresulteerd in het etiket Dutch garden. De laat 17e-vroeg 18e eeuwse schrijver en tuinarchitect Steven Switzer schreef in 1745 over de tuinen van Hampton: “pleasure gardens being stuffed thick with box, a fashion brought over out of Holland by the Dutch gardeners, who used it to a fault”. Over vormsnoei van buxus schreef hij; “the Dutch taste, which came in with the revolution”. Dit schreef hij na de dood van William (in 1702) toen zijn schoonzus Anne koningin geworden was en natuurlijk meteen driftig aan de slag ging om de tuinen van William en haar zus Mary “aan te passen”. De bewondering voor de tuinstijl van William en Mary was ondertussen een stuk minder geworden wat verklaart waarom Switzer er zo denigrerend over schrijft. Overigens maakten de engelsen al gebruik van buxus voor vormsnoei sinds de Tudor tijd dus zijn opmerking over dat het een Dutch taste zou zijn is misschien meer wishful thinking.
Deze tuinstijl die is ontsprongen aan de voorbeelden van Honselaarsdijk, Het Loo en Hampton Court(en ongetwijfeld nog meer Engelse voorbeelden zoals Kensington palace gardens, ook van William) heeft zich in de Engelse tuinarchitectuur genesteld als “Dutch gardens”. Vreemd genoeg is de perceptie van hoe zo’n tuin eruit moet zien en de beleving ervan sterk veranderd. Als we naar Victoriaans Engeland kijken zien we dat de Dutch garden als stijlelement wordt gebruikt maar dan heel andere invulling heeft gekregen. De onvolprezen Mrs. Beeton schreef niet alleen een geweldig kookboek maar ook een tuinboek: “Beeton’s new book of garden management”. Daarin schrijft zij over Dutch gardens het volgende: “the Dutch style is marked by a great profusion of ornament on a small scale; canals and ditches made to accomodate the bridges thrown across them; caves, waterworks, banqueting houses, and the never failing lusthaus or summer house, with a profusion of trelliswork and green paint, furnished, as Evelyn has it, “with whatever may render the place agreeable, melancholy and country-like”, but abounding also in beautiful grassy banks and green slopes, unknown in French gardens.” (paragraaf 31, jaar van uitgave ca. 1890). Wat mij in deze beschrijving opvalt is dat ze het heeft over de kleine schaal van de tuin, gebruik van water en royaal gebruik van gazons. Dit zijn precies de kenmerken die een ook een belangrijke rol spelen in de “oud-Hollandse” tuinen en door de Engelsen als typisch hollands werden aangemerkt. Kennelijk is de kern van de “Dutch garden” gebleven en zijn er eigentijdse trends eraan toegevoegd. Oude wijn in nieuwe vaten, zoiets.
Grappig genoeg heeft ze het over een lusthaus; Dutch en Deutsch wordt in angelsaksische landen vaak als inwisselbaar beschouwd.
Zoals ik het zie is de oud-hollandse tuin in Nederland de stijl zoals we die aantreffen in de bekende voorbeelden zoals Honselaarsdijk en het Loo. De “Dutch garden” in Engeland is de variant die haar oorsprong heeft in de tuinen van William en Mary; aangepast aan het engelse landschap en klimaat, aangevuld met franse en engelse invloeden. Wat ik interresant zou vinden om uit te zoeken is hoe die stijl zich kon ontwikkelen tot de stijl waar Mrs. Beeton over schrijft die nog de kenmerken in zich heeft van die eerdere “Dutch garden” maar toch zo veranderd is.
Vanessa Bezemer Sellers mailde mij vanuit New York het volgende: Die definitie over Oude Hollandse Tuinen is ingewikkeld. Je kunt er op zoveel verschillende manieren naar kijken. Vanuit tuingeschiedenis (dat wat plat, nat, kleinschalig en schaakbord-achtig formeel is, niet heel groots en landschappelijk); maar ook vanuit literair opzicht (volgens de vroeg 18de eeuwse Engelse opinie [gaat het over] Franse en Nederlandse formele tuinen; taalkundig gezien vanaf 18de eeuw is het dat wat ‘Nederduytsch’ is); vanuit sociaal-politieke hoek (19de eeuwse historisisme en nationalisme) en ook wat de plantkunde betreft (unieke rol van Ned wat horticultuur betreft).
Enfin, men zou er een proefschrift over kunnnen schrijven.