Combineren van ‘internetbronnen’ (3)


Prieel inden tuijn van ’t gemeenelantshuijs tot Delft (1655)

Dit prieel kwam ik tegen in de beeldbank van Hoogheemraadschap van Delfland. Verder zoekend vond ik ook Kaart van de tuin van het gemeenlandshuis te Delft (1647):
Een ‘Opmeting door Johan van Beest, 6 decem[ber] 1647′
Van links naar rechts: ’t gemeenelandtshuijs, ’t bleijkvelt, de plaets, [tuijn], ’t erff, ’t stal, de stadtswall.
Verder staat in de lange tekst rechtsonder o.a. ‘…selffden thuijn met bedden ende paeden… Sijnde ’t middelpadt breet thien voeten, het oostelijcxte ende ’t kruijspadt breet elcx twaelff voeten, het suijtpadt breet acht voeten, het noortpadt breet seven voeten, ende de twee dwerspaeden breet elcx vier voeten

Dezelfde kaart staat op de cover van het boek Delflands kaarten belicht, C. G. D. de Wilt (2000). Deze is in gescand format te lezen via Google Books: cover, op blz 46 en een beschrijving op blz 47.

De korte beschrijving sluit af met ‘De tuin van het hoogheemraadschap zal vooral de functie van siertuin hebben gehad. In 1655 lieten de hoogheemraden namelijk achter in de tuin een prieel plaatsen en kreeg de kunstschilder Leonard Bramer de opdracht om op de muur van het koetshuis een fresco aan te brengen.

Nu doet bovenstaand prieel gelijk denken aan de priëlen in Den Nederlandtsen hovenier van Jan van der Groen, maar de eerste uitgave hiervan dateert van later; 1669.
Een tweede gedachte is aan de tuinen van Frederik Hendrik die tot stand kwamen na 1620 en ook latwerkconstructies kenden; tuinen in dezelfde regio als die van ‘gemeenelantshuijs tot Delft’.

Benieuwd of er andere voorbeeldboeken waren, dus van voor 1670. Parterres staan in een reeks van boeken, maar in geen vind ik latwerkconstructies (uitgezonderd een in Hortus Palatinus, Salomon de Caus (1620)). Weet kent titels, namen?  JH

Combineren van ‘internetbronnen’ (3)


Prieel inden tuijn van ’t gemeenelantshuijs tot Delft (1655)

Dit prieel kwam ik tegen in de beeldbank van Hoogheemraadschap van Delfland. Verder zoekend vond ik ook Kaart van de tuin van het gemeenlandshuis te Delft (1647):
Een ‘Opmeting door Johan van Beest, 6 decem[ber] 1647′
Van links naar rechts: ’t gemeenelandtshuijs, ’t bleijkvelt, de plaets, [tuijn], ’t erff, ’t stal, de stadtswall.
Verder staat in de lange tekst rechtsonder o.a. ‘…selffden thuijn met bedden ende paeden… Sijnde ’t middelpadt breet thien voeten, het oostelijcxte ende ’t kruijspadt breet elcx twaelff voeten, het suijtpadt breet acht voeten, het noortpadt breet seven voeten, ende de twee dwerspaeden breet elcx vier voeten

Dezelfde kaart staat op de cover van het boek Delflands kaarten belicht, C. G. D. de Wilt (2000). Deze is in gescand format te lezen via Google Books: cover, op blz 46 en een beschrijving op blz 47.

De korte beschrijving sluit af met ‘De tuin van het hoogheemraadschap zal vooral de functie van siertuin hebben gehad. In 1655 lieten de hoogheemraden namelijk achter in de tuin een prieel plaatsen en kreeg de kunstschilder Leonard Bramer de opdracht om op de muur van het koetshuis een fresco aan te brengen.

Nu doet bovenstaand prieel gelijk denken aan de priëlen in Den Nederlandtsen hovenier van Jan van der Groen, maar de eerste uitgave hiervan dateert van later; 1669.
Een tweede gedachte is aan de tuinen van Frederik Hendrik die tot stand kwamen na 1620 en ook latwerkconstructies kenden; tuinen in dezelfde regio als die van ‘gemeenelantshuijs tot Delft’.

Benieuwd of er andere voorbeeldboeken waren, m.n. ook eerdere. Voor parterres zijn er verscheidene, maar in geen vind ik latwerkconstructies (uitgezonderd een in Hortus Palatinus, Salomon de Caus (1620)). Weet kent titels, namen?  JH

Oorlof


Buitenplaatsen bezuiden Antwerpen
Uitsnede uit Civitates Orbis Terrarum. Kaart I-17, Braun & Hogenberg (1572)
Bron: Historic Cities

Via een weblog vroeg Felix van Veldhoven, student Sociale Geografie en Liberal Arts & Sciences aan de Universiteit Utrecht, om hulp bij zijn bachelorthesis betreffende buitenplaatsen rond Amsterdam en Antwerpen. In juli meldde Felix mij dat hij zijn bachelorscriptie klaar en ingeleverd had.

En Oorlof (titel scriptie en weblog)? Wat is nou Oorlof? Ik lees: ‘Het woord oorlof verwijst naar het tijdverdrijf van de welgestelde kringen in de 17de eeuw. Oorlof bestond voor hen uit bootje varen, zwemmen, vissen, wandelen, zingen en musiceren, boogschieten, met de bal spelen, eten en drinken aan feestelijke banketten, jagen of eenvoudigweg niets doen‘.

Voor een ieder die geinteresseerd is heeft hij zijn scriptie beschikbaar gesteld ; klik hier om te downloaden (heb geduld, een groot bestand door de kleurenafbeeldingen).

Felix is erg geïnteresseerd in op- of aanmerkingen. Of te wel een reactie op deze weblog of een email naar felix.vanveldhoven@gmail.com…  JH

Lustrumexpositie Bronbeek (Arnhem)


Plantenkalender op bronbeek  Foto: Arinda van der Does, juli 2008

Naar aanleiding van de lustrumexpositie op Bronbeek, Arnhem (t/m 19 oktober) heeft onze Cascade-vriend, Niek Ravensbergen, een boekje geschreven: Groeten van Bronbeek, uitgeverij Matrijs.
Aan de hand van 46 prentkaarten uit lang en minder lang vervlogen tijden geeft Niek ons een kijkje in het dagelijks leven op Bronbeek en zijn bewoners. Niek vertelt ons allerlei anekdotes en wetenswaardigheden uit de geschiedenis van het huis en het park onderverdeeld in de themaxe2x80x99s: Wonen, Werken, Bezinnen, Ontspannen, Museum en Park.


Bronbeek, xe2x80x98Prenten in het parkxe2x80x99  Foto: Arinda van der Does, juli 2008

Het boekje is verkrijgbaar in museum Bronbeek voor xe2x82xac 8,-
Een fijne aanvulling op en/of herinnering aan de expositie op Bronbeek. Zowel boekje als expositie: een aanrader!  AvdD

Emailtje in geval van nieuwe weblog

De Zoeken functie werkte niet meer goed. Dit is nu hersteld.

Verder was er reeds meermaals om een soort van attenderingsmechanisme gevraagd. Bv een email indien een nieuwe weblog was aangemaakt. Aangezien de dag vandaag met regen begon ben ik maar eens gaan zoeken (beter goed gejat dan slecht gebouwd) en gaan knutselen. In het linkermenu kunt u zich nu abonneren. Vul uw emailadres in, klik op de Abonneer knop en volg de instructies. Er volgt een email met een link waar u op moet klikken; als bevestiging van uw aanmelding.

Iedere dag, rond de lunch, checkt het mechanisme of er een nieuwe weblog is vrijgegeven. Zo ja, dan volgt een email naar uw emailadres.  JH

Drawn after Nature

Drawn after Nature: the complete botanical watercolours of the 16th-century Libri Picturati, Koning, Jan de, Gerda van Uffelen, Alicja Zemanek, Bogdan Zemanek (eds.) Zeist (KNNV), 2008. 368 p. xe2x82xac69,95. ISBN 978-90-5011-238-3.

Tuinhistorici kennen de naam Clusius misschien alleen van de Clusiusleerstoel in Leiden. Maar Carolus Clusius (1526-1609) wordt sinds 2004 veel breder benaderd. Onder auspiciën van het Scaliger Instituut is het onderzoeksproject Carolus Clusius and sixteenth-century botany in the context of the new cultural history of science gestart, in samenwerking met verschillende onderzoekers en instituten binnen de Universiteit Leiden en andere (Europese) universiteiten. Het doel van dit project is o.a. een aantal publicaties over Clusius, zijn werk en zijn uitgebreide netwerk; de digitalisering van al zijn brieven en het creëren van een modern netwerk in de geest van Clusius.

Tegelijkertijd heeft een internationaal team onder leiding van Jan de Koning aan dit zojuist verschenen boek bijgedragen: het belicht de ruim 1400 botanische aquarellen uit de Bibliotheek van Krakow, de zogenoemde Libri Picturati. 
Het boek is ingedeeld in een inleiding door Jan de Koning en Gerda van Uffelen, gevolgd door 24 essays (over enerzijds het ontstaan en de botanische betekenis van de aquarellen en anderzijds over de persoon en de rol van Clusius) geschreven door elf botanisch deskundigen uit geheel Europa en eindigt met de weergave van en de originele annotaties op alle aquarellen (hier verkleind en in kleur gereproduceerd). Cascade-vriendin Gerda van Uffelen had buiten enkele essays ook de eindverantwoordelijkheid voor dit laatste deel.

De Libri Picturati (1416 aquarellen) werden in opdracht van de Vlaamse edelman Charles de St. Omer vervaardigd en verzameld in 13 banden. Carolus Clusius, later prefect van de Leidse Hortus, heeft veel van de planten geleverd en zijn kennis hierover ten dienste gesteld. Het prachtig uitgegeven boek belicht de 16de eeuwse botanie op zeer uitgebreide wijze. Cascade-vrienden zullen het hoofdstuk over sierplanten (o.a.anjers, papavers, sleutelbloemen, bollen) ook zeer weten te waarderen. De 16de eeuwse botanie heeft met dit standaardwerk een duidelijker gezicht gekregen.  CO

Buitenplaatsen hoe treffen we ze soms aan, en wat kunnen we ermee!

Na alle prachtige foto’s op de weblog en de historische weetjes is er ook een andere kant van de buitenplaatsen in 2008. In mijn werk, het historisch verantwoord beheren en renoveren van buitenplaatsen, komen we iets andere follies tegen in het veld. Wat we er mee doen?

Het is met veel kleine buitenplaatsen bijzonder slecht gesteld, dat weten vele van ons. We zien vaak de kleine pareltjes en de grote jongens die de subsidie potjes plunderen en tot rigoureuze ingrepen komen. Soms met een fantastisch resultaat, maar helaas ook soms met de conclusie was er maar vanaf gebleven.
In mijn werk kom ik op de kleine buitenplaatsen in Gelderland en op de Utrechtse heuvelrug, deze eigenaren krijgen niets aan subsidies en hulp van de overheid. Goed een NSW status, maar dat was het dan wel voor de overgrote meerderheid. Ik vind dat deze buitenplaatsen een wezenlijk onderdeel vormen van onze geschiedenis en het is vaak ongelofelijk wat er nog aan oude elementen in de tuinen zitten.

Na afgelopen jaar op de Hogeschool in Utrecht de opleiding Tuinkunst en Parken te hebben afgerond valt het mij op wat een enorme toegevoegde waarde deze opleiding met zich meebrengt. De meeste eigenaren zijn binnen 15 minuten behoorlijk onder de indruk en krijgen zin iets met het park te doen. Er heeft dan nog geen enkel onderzoek plaatsgevonden en ook voor mij is dan maar 5% van de totale aanleg zichtbaar. Maar dat is al meer dan de eigenaren zelf zien, waarvan sommige er al 20 jaar wonen.

Moet er dan direct iets gebeuren? Absoluut niet! Eerst een historisch onderzoek, eventueel natuurwaarde onderzoek, en een eerste aanzet voor het beheerplan. Maar de winst in dit gesprek van een half uurtje is dat deze eigenaar vanaf dit moment direct terughoudend is in het aanpakken van nieuwe zaken. er wordt even pas op de plaats gemaakt. Zo blijven er veel zaken behouden en is er een denkproces op gang gebracht.

Momenteel renoveer ik buitenplaats de Viersprong in Woudenberg, een totaal onbekende buitenplaats. In het prachtige boek van Catharina van Groningen over de buitenplaatsen op de Utrechtse Heuvelrug komt het zelfs niet voor, hoewel het toch een behoorlijk compleet naslagwerk is.
Een prachtig park komt onder de rommel vandaan, gehavend door de oorlog en de eigenaren rond 1970 die het allemaal niet zo nauw namen. De tuin staat na 110 jaar nog als een huis, en de natuurwaarde is enorm. Het lukt om deze tuin stukje bij beetje te herstellen, met de keuze voor de cultuurwaarde en de natuurwaarde. Geen grote grijpers in het bos, de ree komt af en toe even kijken wat er gebeurt, het gaat gewoon samen.
Zo kan het dus ook, subsidie krijgen we niet, de eigenaar moet alles zelf betalen. En toch gaat het lukken, niet in één jaar maar in 10 of 15 jaar, stukje bij beetje. We weten wat we willen en hoe we er moeten komen. Historisch onderzoek, voortschrijdend inzicht, natuurwaarde onderzoek en een beheerplan. En alles uitvoeren met deze documenten in het achterhoofd en op de werkvloer.

En straks een prachtig park van 110 jaar ouderdom, bloeiend grasland  (soorten van de rode lijst), een speltakker, en een vrijmetselaarspark. En de speltakker? Daar hebben we Mik voor. Mik moet werken en doet dat graag en vaak. Het moet zwaar zijn en liefst een beetje koud. Als iemand Mik wil inhuren voor een opening of een feest bij een landgoed. Stuur een mail en ik breng je in contact met Mik (kruising tussen een paard en een mammoet).

En tuinbaas zijn is een prachtig vak!

Richard Zweekhorst
amazinggardens@hetnet.nl

Mastbomen op Hofwijck


Picea abies, manlijke (rechtop) en vrouwelijke (hangend) kegels


Pinus sylvestris, manlijke (rechtop) en vrouwelijke (hangend) kegels

De bekende dichter en secretaris van Frederik Hendrik, Constantijn Huygens heeft vanaf 1640 Hofwijck gebouwd en daarbij tuinen aangelegd. In zijn gedicht Vitaulium: Hofwyck : hofstede vanden Heere van Zuylichem onder Voorburgh, 1653 (tekst) spreekt hij over de inrichting van zijn tuinen. Het wordt een sobere ingetogen symbolische tuin, waarin lijnvoering, klassieke verhoudingen en de aanplant van verschillende boomsoorten de meeste aandacht vragen.

In het gedicht wordt onder meer gesproken over eiken, esdoorns, essen, linden, berken, abelen, iepen, en mastbomen. Deze mastbomen ontving Huygens uit het Mastbos te Breda (regel 209):
Hier buijgh ick voor Breda; mijn’ Masten zijn haer’ kind’ren:
‘Theeft FREDERICK belieft sijn Houtgewasch te mind’ren,
Om ’tmijne te versien: ’tzijn Jofferen van ’tland,
Mijns Vaders Vaderland, die ick hebb voortgeplant:
‘Ksegg Jofferen, noch eens: ‘kmochts’ ed’le wijfjes noemen;
Bredaesche wijfjes, jae; maer die ick derve roemen

Maar wat bedoelde Huygens nu met mastbomen? Hij gebruikt verschillende woorden in zijn gedicht, namelijk mastbomen of masten; bruyntjens, mannetjens, wijfjes of jofferen. Zijn taalgebruik suggereert dat er verschillende soorten mastbomen zijn. Opvallend is dat dit niet dezelfde woorden zijn als in Den Nederlandtsen Hovenier. Van der Groen heeft het over viere, greyne, fijne en/of grove masten, of te wel in ons taalgebruik de fijnspar (Picea abies, vurenhout) en de grove den (Pinus sylvestris, grenenhout), beide behorend tot de familie der Pinaceae.

Even later in 1655 schrijft Huygens (zie Dr. J. A. Worp. De gedichten van Constantijn Huygens, deel V (over 1655), z.j. p. 214) het gedicht ‘Sparrenbomen verbrand op Hofwijck‘:
‘Leg al mijn wijfjes op het vuur:
Weg met dit spul; wat doen zij hier?
Zij stichten brand in alle landen.
Nu is ’t hun beurt ook eens te branden.

Hieruit blijkt dat in dit geval de woorden sparrenbomen en wijfjes identiek zijn.

Een ander citaat (regel 1338 e.v.) doet vermoeden dat het woord mannetje de grove den aanduidt, vanwege zijn habitus met ‘kop’, hoog uitstekend boven de esdoorns:
Mijn’ bruijne mannetjens [later in regel 2506 masten genoemd], die tuschen beiden [later in regel 2505 sijcomoren genoemd] op
Bij ell voor ell in ’tjaer haer’ nemmer grijsen kopp
Ten hemel spoedigen, om somer-sonn te blinden,
En ’tmoeijelick geweld van schrale winter-winden
Te weeren van mijn Plein.

Bij de restauratie van Hofwijck enkele jaren geleden werden vier zilversparren (Abies alba) op het voorplein geplant. De reden is mij onbekend, maar de zilverspar is een Zuid-Europese boom, en het is dan ook zeer de vraag of deze in 1640 hier aangeslagen is.
Mijn conclusie is dat het beeld dat Huygens in zijn gedicht Vitaulium van mannetjens en wijfjes oproept, een gelijkenis vertoont met de menselijke bouw, i.e. mannen groffe bouw (grove den) en wijfjes of jofferen fijne bouw ( fijnspar). Het is maar een idee. Dit alles nav de sparren op het Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos (zie eerder).  CO

 

Mastbomen in Breda

In de vorige weblog hebben we gezien wat Jan van der Groen onder mastbomen verstond. Hij meldt onder het kopje Denne, ofte Mastboomen verschillende ‘soorten’, namelijk viere, greyne, fijne en grove masten en de Larix. Het gaat hier om de fijnspar (Picea) en de grove den (Pinus) en de Larix, in onze tijd alle genera van de familie Pinaceae.

Tuinhistorici denken bij mastbomen natuurlijk meteen aan het Mastbos in Breda, een cultuurbos, dat tot de oudste naaldbossen van Nederland behoort. Hendrik III, graaf van Nassau, liet tussen 1514 en 1520 de woeste gronden ten zuiden van Breda, in het dal tussen de riviertjes de Mark en de Aa, beplanten met zaden van de grove den. Aan de lange rechte stammen, die deze boomsoort bij uitstek geschikt maken voor de toepassing van masten in de scheepsbouw, is de naam Mastbos ontleend. Bekend is dat Constantijn Huygens voor de aanplant in Hofwijck een deel van de mastbomen betrok vanuit het mastbos in Breda. In de volgende weblog zullen we daar verder op ingaan.


Mastbos (vierkant) en Bouvigne (rechtsboven), detail. Caerte ende metinge (…) van seeckere syne Furstel. Gen. bosschen, landen, wegen, herbanen, wateren, heyde ende andere gronden van erven, gelegen, soo in den dorpe van de Hage als tot Ginneken, by de stadt Breda, mitsgaders mede van eenige particuliere persoonen landen ende gronden (…). J. Lips, 1621-1629. De kaart is 180 graden gedraaid, zodat het noorden nu boven ligt.  Bron: Beeldbank Stadsarchief Breda.

Verscheidene malen in de loop der eeuwen is het bos door storm en brand (belegeringen van Breda 1624, 1637) getroffen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het bos sterk verwaarloosd, maar door het beleid van stadhouder Willem III groeide de oppervlakte van het Mastbos weer aan tot 350 hectare. Tussen 1840 en 1881 was het Mastbos eigendom van prins Frederik der Nederlanden, die zich bijzonder interesseerde voor de bosbouw en zich beijverde voor herstel van het bos. In 1889, pakte houtvester Van Schermbeek het bos revolutionair aan. Hij verrijkte de mono-cultuur van dennen met tamme kastanjes en Amerikaanse eiken en zorgde voor een gevarieerd bos, dat ook voor recreanten aantrekkelijk was. Inmiddels is het sortiment van grove den uitgebreid met Corsicaanse den, Douglasspar, lariks en fijnspar. CO

Sparren voor de stadmuur van Amersfoort

Op de tentoonstelling De Ontdekking van Nederland: vier eeuwenlandschap door Hollandse meesterschilders (CODA Museum Amersfoort, 12 juni t/m 28 september 2008) werd mijn aandacht getrokken door het Gezicht op Amersfoort, geschilderd in het rampjaar 1672.
Ik heb de tentoonstelling voornamelijk opgevat als een persoonlijke liefdesverklaring van Henk van Os aan het Nederlandse geschilderde landschap. Inderdaad juweeltjes van fijnzinnigheid en vergeestelijkte impressies van Hollands groen en blauw, zeer de moeite waard.
Biohistorisch gezien was er één detail wat mij bleef intrigeren, namelijk de rij sparren vóór de stadsmuur van Amersfoort, op het schilderij van Matthias Withoos, waarvan hieronder een detail wordt afgebeeld. Wat is er zo bijzonder aan dit detail?


Gezicht op Amersfoort (met sparren voor de stadsmuur), Matthias Withoos(1672). Detail.
Collectie Flehite Museum Amersfoort. (klik hier voor een digitale versie van schilderij elders op internet)

De fijnspar is in 1672 niet gemeengoed in Nederland. Toch wordt de boom al eerder in betrekking tot Amersfoort genoemd, namelijk in het gedicht Nimmer-dor berymt (1667) van Everard Meyster. Hij bemint de evergreens en heeft het over groene quekerijen vol pingelen(= pijnbomen), enterijen van grof en fijne spar, van eylof (= klimop), en van palm (= Buxus), hulst, en sevenboom (= Juniperus). Bijzonder is dat Meyster zelfs Withoos in zijn gedicht noemt: Een ongeschildert groen, berooft van verwerijen, Natuer gaet boven konst, hier treft geen kunstpenceel, (Al waer ’t van Withoos selfs) een sulcken lustprieel.  Zou Meyster, de dolle jonker, het stadsbestuur, waar Withoos deel van uitmaakte, er toe gebracht hebben, die sparren daar te plaatsen? Maar waarom? Om de stad van de buitenzijde een mooi aanzien te geven?

Twee jaar na het gedicht Nimmerdor berymt beschrijft ook Jan van der Groen de fijnspar in zijn boek Den Nederlandtsen Hovenier(1669):
VAN DENNE, OFTE MAST-BOOMEN. Het zaedt wordt ons toe-ghesondenuyt Noorweghen, en gheweyckt zijnde in water, wordt het ghezaeyt in de Maent Meert, in eenen back: den eersten Winter wordt het ghedeckt voor de schrale winden, en ’t laetste van Meert, ofte eerste van April,sal-men die verplanten, twee voeten van malkanderen, in goede savelachtighe aerde: voorts 4. oft 5. jaren out zijnde, kan-men die verplanten in soodanighen Bosch, Laen, oft Dreef, als-men best oordeelen sal, men set se als dan 16. oft 18. voeten van malkanderen, men queeckt se oock wel aen van stecken, doch dan worden se soo gheen op-gaende Boomen,als de ghezaeyde; daer zijn oock verscheyde soorten, namentlijck viere, greyne, fijne ende grove Masten, met deseby-soorten, als daer de Pijn-appels aen wassen, als mede Lariese, die-menniet kan branden, en is des Winters bladeloos ofte dor.

Meyster heeft het dus over grof en fijne spar en Van der Groen noemt ze fijne en grove masten. Duidelijk is dat genoemde (eigenlijk 2 verschillende genera van de familie Pinaceae) in 1669 nog geen gemeen goed zijn, men moet ze zelf uit zaad opkweken van bomen die thuishoren in het bergland van Noord-Europa (Noorwegen). De namen die Van der Groen opgeeft naast de Larix, komen overeen met de ons bekende namen voor dennen en sparren; viere is vurenhout (= fijnspar, Picea abies), greyne is grenenhout (= grove den, Pinus sylvestris), de fijne Mast is de fijnspar en de grove Mast is de grove den; men dient de bomen volgens zijn opgave 4,8 tot 5,4 meter uit elkaar te planten. Zowel sparren als dennen kende men dus wel, maar het waren bijzondere bomen uit Noorwegen.

Ik heb er nooit echt gericht naar gezocht, maar misschien hebben we hier wel te maken met de eerst afgebeelde sparren op een Nederlands schilderij. De spar zal pas veel later, in de 19de eeuw een rol gaan spelen in de tuinarchitectuur, bijvoorbeeld bij Zocher jr.
Wie weet eerdere afbeeldingen van de spar in de schilderkunst en wie heeft er een idee van de functie van deze sparrenaanplant zo vlak buiten de stadsmuur?

Zie ook: D. Hamer en W. Meulenkamp. Nimmerdor en Doolomberg: Twee 17de-eeuwse tuinen van Everard Meyster. Bulletin KNOB 86 (1987), p.3-14.
Zie voor het Mastbos in Breda en de mastbomen op Hofwijck de volgende weblogs.  CO