Van Er stond een vrouw in de tuin als project en aankomende publicatie hadden we al langer weet en zelfs een inkijkje gehad, in ons Cascade bulletin 15 (2006) nr. 2, het artikel Tuinkunst tijdens de opstand.
Nu is het bijna zo ver, 1 april 2016 (of toch 15 maart) komt het als boek en e-pup uit.
Van de website van De Hef publishers:
Hoewel er in het buitenland al publicaties over dit onderwerp verschenen, waren er in het Nederlandse cultuurgebied nog tal van vrouwen wier rol, levensgeschiedenis en werk de moeite waard waren om te onderzoeken. Steeds duidelijker bleek dat de kunsthistorici zich te lang hebben beperkt tot onderzoek naar de tuinontwerper, de opdrachtgever en de gesigneerde plattegrond: een ‘Bermuda-driehoek’ waarin de positie van de vrouw verdween. Maar door het lezen en bestuderen van talloze brieven en dagboeken en door het afnemen van interviews kon er wel een beeld worden gevormd van wat haar rol was en vooral van wat haar bezighield. Zo werd het schrijven van dit boek een zoektocht naar het antwoord op de vraag wat vrouwen op hun specifieke stukje aarde hebben gezocht en wat zij er tot op de dag van vandaag hebben gevonden. Daarbij was het belangrijk aandacht te besteden aan het steeds veranderende begrip ‘natuur’ en parallel daaraan de opvatting over de ‘vrouwelijke natuur’. Het boek eindigt met de vraag of tuinieren nog past in het moderne leven of dat juist in tijden van stress en crisis het bewerken van een eigen stukje grond uitkomst biedt.
Er stond een vrouw in de tuin laat zich lezen als de geschiedenis van de Nederlandse vrouw vanuit het perspectief van de tuingeschiedenis, maar is evengoed een reis door de Nederlandse tuinhistorie waarbij de vrouw als gids is gekozen.
In zekere zin is het jammer dat Barones Marguerite Van Brienen van de Groote Lindt niet in het boek zal voorkomen – ik heb het er wel eens met Annemieke – over gehad, maar dat heeft als hoofdoorzaak dat het archief van de Van Brienens na de oorlog verloren is gegaan. Daarom zijn er slechts enkele feitjes van haar bekend, zoals haar hechte vriendschapsbanden met de ‘Edwardians’ waarbij onderlinge logeerpartijen (denk bijvoorbeeld aan Mrs.Keppel hartsvriendin van koning Edward VII), en niet te vergeten de Hollandse tuin van Clingendael en de Japanse tuin, beide door haar ontworpen (al dan niet met assistentie maar wie is alleen bekend bij geruchte).
In eerste instantie zeg ik: PRACHTIG dat in taal nu ook eens de vrouw getoond in de tuin, genoemd wordt, want veel te lang en veel; te vaak is en wordt zij (wij) in de Nederlandse taal verzwegen. Ongeziene krachten zijn vrouwen vaak. Waarom wordt er niet meer van vrijwilligsters gesproken bijvoorbeeld, zodat het ook zichtbaar wordt hoe veel werk vrouwen onbaatzuchtig verzetten (in tuinen en parken). De man lijkt altijd de norm te moeten zijn en men neemt daardoor aan dat woorden voor mannen neutraal zijn. Dat is natuurlijk in feite niet waar. Er zijn woorden voor vrouwen,veel en veel meer dan enkel moeder en bruid. Door nu enkel nog de woorden voor mannen te gebruiken worden vrouwen onzichtbaar. Ik hoop het komende jaar mijn boek: DE TAAL ALS BOERKA te publiceren waarin ik uitvoerig aandacht geef aan hoe vrouwen meer en meer het noemen niet waard worden geacht en ook zichzelf versluieren! Daarom: PRACHTIG dat nu in deze nieuwe titel de VROUW genoemd en getoond wordt.
Taal; vrouw: hemeltjelief waar gaat dit heen?
Het eerste zinnetje van Maria kraakt taalkundig nogal in haar voegen (‘zijn voegen’ mag ook). Het betoog van Maria neigt enigszins naar een vorm van feminisme, ik proef een tegenstelling man/vrouw, niet fysiek maar in de omgang met elkaar. Is dat niet een beetje gedateerd aan het raken, vraag ik mij af?
In ieder geval vind ik in mijn beleving dat bij Cascade, en bijvoorbeeld ook de Nederlandse Tuinenstichting, mannen en vrouwen volstrekt gelijkwaardig zijn, in onderling respect. Zij hoeven zich dus niet aangesproken te voelen, sterker nog zij vormen welhaast de ruggengraat van deze organisatie(s).De uitgever van het boek – of moet ik ‘uitgeefster’ zeggen? – belicht de vrouw in de tuin, zonder enige bijbedoelingen. Het ontgaat me wat ’taal’ hier nu mee te maken?
Deze website heeft niet tot doel over deze kwestie een discussieforum te zijn, maar enig weerwoord is misschien toch wel op zijn plaats.
Aangezet door een vage herinnering, trek ik net Alette Strijland, Vrouwelijke tuin- en landschapsarchitecten 1898-1998: een geannoteerde bibliografie, afstudeerscriptie Hogeschool Amsterdam, 1999, uit de kast. Een gedegen stuk werk door Strijland die nog een jaartje redacteur voor Cascade is geweest. Zulke verder misschien niet in de grote stroom genoemde publicaties, vallen mogelijk anders weg in het te verwachten lawijt rondom dit nieuwe boek. Gefeliciteerd overigens Anne Mieke.
In het kader van de opmerkingen hierboven over vrouw en taal: moeten we nu inderdaad vrouwelijke tuinarchitecten zeggen, of toch eerder ‘vrouwen als tuinarchitect’of zo? ‘Vrouwelijk’ vind ik altijd toch een beetje naar ‘verwijfd’ of wellicht ‘feminien’ klinken. Nu zou een studie naar verwijfde tuinarchitecten (‘if any’) natuurlijk ook hoogst interessant zijn, maar ernstig politiek incorrect. Waarvan acte.
Er wordt vaak voetstoots maar aangenomen dat ‘de opdrachtgever’ van een tuin of park wel de heer des huizes zal zijn. Of dat daadwerkelijk het geval is wordt vaak niet eens onderzocht. Een tijd terug nog een onderzoeker die onderzoek deed naar Huis Neerijnen en een heel stuk had geschreven over hoe baron van Aylva de tuin ontworpen had of zelfs Rijksbouwmeester Schonk. Terwijl bij bestudering van de archiefstukken duidelijk is gebleken dat zijn vrouw Cornelia van Brakel alles wat met de tuin van doen had onder haar hoede had.
En ook op Huis te Eerbeek: professor Weber dit, professor Weber dat, het parkje van Weber, etc. Terwijl hij zoöloog was en zijn vrouw een vooraanstaand botanicus en wereldvermaard algendeskundige (maar ja, vrouwen mochten toen officieel nog niet studeren). Ik heb het sterke vermoeden dat zij dan waarschijnlijk wel voor de bijzondere bomen in het park heeft gezorgd.
Zolang vrouwen nog zo slecht zichtbaar zichtbaar zijn in de geschiedschrijving en hun werk (of dat nu in tuinen en parken is of elders) zelfs aan hun echtgenoten wordt toegerekend is feminisme helaas nog steeds niet gedateerd. En zolang ik bij de inschrijving voor een symposium nog steeds expliciet moet vermelden dat ik vrouw ben om geen naambadge met De Heer erop te krijgen is het helaas in de moderne tijd nog niet veel anders. De man is in het werkveld nog vaak de norm en als je geen man bent moet je dat nog maar al te vaak specifiek vermelden om niet voor verrassingen komen te staan. Dat zou niet nodig moeten zijn.
Ik kan Joost geruststellen: Er stond een vrouw in de tuin is zeker geen feministisch manifest. Wel beoogt het de ‘blinde vlek’ bloot te leggen in het tuinhistorisch onderzoek. Hierboven worden al twee goede voorbeelden gegeven van die blinde vlek. Wij gaan als onderzoekers veel te veel af op officiële documenten, maar wat zijn die waard in een tijd dat vrouwen geen tekenbevoegdheid hadden, niet mochten studeren en geen lid mochten worden van dendrologische verenigingen of culturele genootschappen. Helemaal wanneer het zulk vergankelijk cultuurgoed als tuinen betreft, blijft er dan niet veel van over. Laten we dus vooral ook kijken naar brieven en dagboeken èn ons gezond verstand gebruiken.
Anne Mieke Backer
Geen twijfel daaraan Anne Mieke, zou ik ook niet van je verwacht hebben. Feminisme is een beladen woord en hoort niet thuis in deze discussie (met excuus aan Ciska). Ik kan als tegenvoorbeeld geven Gravin van Bylandt en nattuurlijk freule Daisy Clingendael: een kanjer van een vrouw (dus géén kanjeres)
Ik ben, god weet, geen politiek correct persoon – verre van, maar ik kan wel een fraai voorbeeld geven van onze evidente conditionering: in 1990 ging ik naar de toen nog-DDR, het tussenjaar, toen je daar naar binnen kon zonder je elke dag polizeilich te moeten melden. Hop, naar Wörlitz natuurlijk en het hele Gartenreich (geen buitenlander te zien, hoera), en naar Seifersdorfer Thal (dito) en naar het nog meer ephemere Machern. Ik had in Seifersdorf te horen gekregen dat ik me bij de Parkdirektion zou moeten melden, dat in het Schloss Machern resideerde.
Dus, na een piep-kijkje in de fantastische kamer met 1790 gothische taferelen, de trappen opgeklost naar de eerste verdieping, en in een enorme ruimte zag ik twee personen achter bureaus zitten – een man en een vrouw. Dus, meteen naar de man: Ich möchte genre… Oh nee, dan moet u hier bij de Frau Direktorin zijn. Ik had de in Nederland gewone aanname gehad: de man is het hoofd en de vrouw is de secretaresse. Het is nog helemaal goed gekomen en ik kreeg een tuinvrouw toegewezen die me het hele park met haar waanzinnige bouwwerken heeft laten zien.
beste allen,
Mag ik een vraag in de groep gooien naar aanleiding van het onderwerp ” Vrouw in de Tuin”.
helemaal eens met het probleem van de ‘Bermudadriehoek’ waarin de rol van de vrouw verdwijnt.
Maar soms duikt er iets op….
Wie weet van een voorbeeld van een opmetingstekening door een vrouw of onomstotelijk in opdracht van een vrouwelijke opdrachtgever gemaakt ten tijde van de Republiek?
Ik heb een achtertuinopmetingsschets uit circa 1750 gevonden waarin letterlijk een (me)vrouw, in de eerste persoon (” Ik” en ” mijn”) als eigenaar en opdrachtgever in de opmetingsbijschriften aan het woord is. Het lijkt erop dat ze er echt zelf in de tuin de schetsplattegrond heeft gemaakt en dat terwijl een opmeter met de roede- en duimstok rondging , zijzelf de maten ter plekke in de tekening heeft genoteerd.
Hoe uniek is dit?