Fig 1: Maaiveldhoogtekaart van een deel van het landgoed Sparrendaal, met daarin een doolhofreliëf (A), sporen van bebouwing (B), en, als referentie de Lourdesgrot van het groot-seminarie Rijsenburg (C). Hoe warmer de kleur, hoe hoger.
Onlangs heb ik enkele weken noodgedwongen thuisquarantaine benut om me als geïnteresseerde leek te verdiepen in de geschiedenis van mijn woonplaats Driebergen, onderdeel van de Stichtse Lustwarande, en voorzien van een aantal fraaie landgoederen. Naast allerlei boeken en 19e eeuwse prentbriefkaarten bleek daar ook een voor mij geheel nieuwe toegang tot het verleden beschikbaar, het met laserlicht opgestelde Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De daarin aanwezige hoogtekaart van het maaiveld kon ik goed gebruiken om de loop van de vele sprengen richting de landgoedvijvers te reconstrueren, óók waar delen van die waterlopen inmiddels weer waren gedempt.
Op het landgoed van Sparrendaal, een belangrijke historische buitenplaats in Driebergen en in de 19e-20e eeuw tevens locatie van het Grootseminarie Rijsenburg, bleek op de AHN-maaiveldkaart echter ook een ander tuinhistorisch spoor goed zichtbaar: een doolhof (zie figuur 1, bij A).
Fig 2: Tekening van een deel van het landgoed Sper en Daal in 1758, met daarin de locaties van A, B, en C ingetekend. De diagonale laan die tussen B en A doorloopt is in de AHN-kaart nog vaag zichtbaar. In het verlengde van de brede zichtlaan ligt nog een groot sterrenbos (hier niet getoond).
Ik heb uit de tuinhistorische literatuur, bijvoorbeeld Doolhoven en labyrinten in Nederland van Schaefers en Backer, begrepen dat landgoedeigenaren in de 17e t/m 19e eeuw regelmatig een doolhof lieten aanleggen, ter vermaak van bewoners en bezoekers, en vaak ook als extra vertoon van rijkdom. Ook op Sparrendaal lijkt dat te zijn gebeurd, zo laten de AHN-sporen zien. Het gaat hier om een relatief symmetrisch doolhofpatroon van ongeveer 90 bij 45 meter, met daar waar de paden in het AHN nog goed zichtbaar zijn ongeveer 15-20 cm hoogteverschil tussen pad en grondrug, een padbreedte van ongeveer 1,5-2,0 meter, en een minimale grondrugbreedte van ongeveer 2,5-3,0 meter. Er zijn diverse doodlopende wegen, en een duidelijk eindpunt omringd door een wat meer verhoogde semicirkelvormige grondwal. Het doolhof ligt op ongeveer 800 meter wandelen van het landhuis. Bij bezoek aan de locatie treft men een geheel door bomen overwoekerd stuk bos aan waar mede vanwege een dik dek van jarenlang gevallen bladeren eigenlijk niets opvalt. Totdat je vanuit de AHN-maaiveldkaart gericht gaat kijken – dan blijkt het doolhof in grote delen nog duidelijk waarneembaar. Verder zijn op diverse prominente plekken van de grondruggen, o.a. in het hart van meerdere 180-graden bochten van het pad, in struikvorm de resten van oude eikenbomen zichtbaar.
Het grondpatroon roept meerdere vragen op. In welke periode is dit doolhof aangelegd, en door wie? Wat was de oorspronkelijke staat? Waren de grondruggen begroeid met hakhout, hagen, graszoden, sierplanten? Was het een doolhof waar bezoekers in konden verdwalen, of was het een speels aangelegde siertuin waarin verdwalen geen prioriteit had? Waren de eikenbomen deel van het ontwerp? Wanneer is het onderhoud gestopt, en waarom? Een qua lanenstelsel en andere details heel precieze tekening van het landgoed uit 1758 laat op de bewuste locatie geen doolhof zien (zie figuur 2), en datzelfde geldt voor de rond 1805 door Franse troepen getekende, eveneens zeer precieze kaart van Marmont. Dat zou kunnen betekenen dat het doolhof er toen nog niet was, maar natuurlijk ook dat het als detail gewoon niet is ingetekend. Verder lijkt het doolhofpatroon voor mij als leek op geen van de gangbare ontwerpen (i.t.t. bijvoorbeeld het klassiek vierkante patroon van het op deze blog in oktober 2015 gemelde doolhofreliëf in Arcen, zie hier). Ik hoop dat er lezers van deze blog zijn die vanuit hun tuinhistorische expertise over dit alles wat meer kunnen zeggen.
In de onmiddellijke nabijheid van dit doolhof, in hetzelfde rechthoekige bosperceel, zijn overigens ook zeer duidelijke reliëfsporen van oude bebouwing te vinden (locatie B). Sparrendaal herbergde in de 19e eeuw ergens een kluizenaar, wellicht gaat het hier om de resten van een hermitage? De locatie past in ieder geval bij de vroegere naam van een nabijgelegen laan die hier vanuit de heerweg naartoe leidt, de Hermietenlaan.
Jos van Berkum
Vermoedelijk zijn dit sporen van een dwaal- of doolbos, een element uit de rococo-periode. Bij mijn onderzoek naar de tuin van de huize en slot Emelaar in Stoutenburg stuitte ik ook op een dergelijk element. Een daghuurder schrijft in zijn facturen een paar keer dat hij in het Dollebos heeft gewerkt. Een doolbos is een bos met kleinschalige slingerpaadjes die met passer en liniaal zijn getrokken. Deze paadjes komen in het midden uit op een open plek met een vaas, bank, vijver of een mooie boom.
Bij Emelaar wordt het dollebos genoemd in rekeningen van rond 1770. Er bestaat een tekening van een doolbos van buitenplaats Beeckestijn gemaakt door G. Michaël uit 1772.
Het bos bij Emelaar had ook eikenbomen.
Da’s interessant, Lia! Passer en lineaal (of een goed ’timmermansoog’) zijn hier waarschijnlijk ook gebruikt, want hoewel het Sparrendaal-doolhof niet per sé heel fraai van vorm is — kwestie van smaak natuurlijk — zit er wel een duidelijk geometrisch patroon in. De open plek in het midden is slechts zo’n 2 meter doorsnede, vermoedelijk dus te klein voor een bankje, vijver of boom. Een vaas of ander ornament zou natuurlijk best kunnen, en ik heb ook wel eens gelezen dat er soms een wat verhoogd platform werd aangelegd — de omringende wal is nét ietsje hoger dan de lokale wallen er om heen (zie het AHN), misschien betekent dat nog iets.
Het Beeckestijnontwerp ken ik, maar de tuin van de huize en slot Emelaar in Stoutenburg niet — heb je daar toevallig wellicht een tekening of andere documentatie van? Ik zou er graag meer over lezen.
Beste Jos,
Mooie vondst trouwens, dat reliëf van het doolbos op Sparrendaal!
Het lukt me niet om hier een afbeelding van een uitsnede uit de kaart van 1832 te plaatsen, dus beschrijf ik het maar.
Emelaar bestond uit een vierkant omgracht terrein met een huize of slot, met daarnaast nog wat omgrachte vierkante terreintjes die mogelijk tot een tuin behoord hebben, doet middeleeuws aan. Op hetzelfde erf van de twee Emelaarboerderijen ligt een langgerekte rechthoek van ca. 2,5 ha met aan de kopse kant een omgracht rond terreintje, waar mogelijk een huis of tuinhuis heeft gestaan. De rechthoek is aan alle kanten omgeven door “cingels”, zo is op de kaart te zien, maar deze worden ook beschreven. In de 17e eeuw waren er twee boomgaarden die in stroken langs de vierkante gracht en langs de cingels van de rechthoek stonden. Eenvoudige ‘boomgaardtuinen’, zo lijkt het. Hans Willem Bentinck was de eigenaar.
In de 18e eeuw is zijn zoon Willem Bentinck eigenaar en hij heeft een daghuurder, als huisbewaarder in het slot gezet, die tevens op uurbasis de klussen op de erven en de tuinen uitvoert. Hij snoeit, spit, mest, rooit en plant en “maakt schoon”, welke laatste waarschijnlijk bestaat uit schoffelen en wieden. Er is in de administratie van de rentmeester te lezen dat er eiken, beuken en elzen staan op Emelaar. Er is naast het “Dollebos” ook een enterij, een boomkwekerij. Doordat er niet meer info voorhanden is, weten we niet wat er verder voor beplanting was. Wel veel info nog over gebeurtenissen op de erven en over het slot zelf
In 1797 is er wel een ‘echte’ tuinman in dienst, als Cornelis Karsseboom de eigenaar wordt.
Leuk om nog te vermelden is dat er in de omgeving nog twee buitenplaatsen waren die een rond grachtterrein hadden binnen een grotere geometrische vorm, Zandbrink had een rondje binnen een driehoek en Stoutenburg een ronde grachtheuvel binnen een ovaal terrein. Bij allen waren die grotere vormen geheel of gedeeltelijk omgeven door singels. Deze geometrische buitenplaatsterreinen waren rond de 2 ha groot.
Dit is een hele korte samenvatting van een langer artikel voor de Leusden Toen, blad van de Historische Kring Leusden.