EUWOUT CORNELISZ woonde rond 1600 op de Nieuwe Langedijk in Delft met als beroep Stadsdoorenbreyer.
Rond 1600 is door de Delftse bestuurders een haardstedenregister van de stad samengesteld, om belasting te kunnen heffen op haarden en vuurplaatsen. Toen zijn ook van veel bewoners de beroepen genoteerd, net als tal van bijzonderheden over uithangborden, huisnamen, gevelstenen en spotnamen e.d. De eerste stadsarchivaris van Delft J. Soutendam heeft in 1882 deze aantekeningen geformeerd tot een stadswandeling en daar een boekje over geschreven.
Gegevens van 1600, van commentaar voorzien in 1882 en lezen in de 21ste eeuw is een leuke ervaring
Over Euwout Cornelisz die het vak uitoefende van Stadsdoorenbreyer schrijft J. Soutendam het volgende:
Op het eerste gezicht schijnt dat ambacht moeilijk te verklaren, maar zodra men zich te binnen brengt, wat xe2x80x98Stadsdoornxe2x80x99 is en bedenkt, dat breijen ook vlechten heet, wordt het raadselachtig baantje duidelijk en begrijpt iedereen, dat de titularis tot de stadsarbeiders behoorde en belast was met de taak, de hagedoorn, die onder aan de Stadswal stond, om stokken of palen te buigen, en dicht ineen te vlechten tot een bijkans ondoordringbare hegge of omtuining ter verdediging van Delft tegen een coup de main.
Wie het hele verhaal wil lezen van de wandeling: zie Historische stadswandeling.
Op de wandeling langs het Rietveld komen we de ‘Gardenier’ (hovenier of tuinman) tegen van de ‘princesse van Chemeye (Chimay)’ (of te wel Marie de Brimeu), met twee haardsteden.
Piet van der Eijk
De Platform Groen Erfgoed middag van 3 maart startte met een inleiding over historische stadsparken door Annemarie van Leeuwen. Zij benoemde het groen, o.a. de doornen, onderlangs en op de stadswallen als het eerste stadspark. Dit vormde aanleiding voor Piet om het bovenstaande naar voren te brengen.
Een Stadsdoorenbreyer is dus als ik het goed begrijp iemand die door de stad is aangesteld om hagen van doorn (meestal meidoorn) te breien (vergelijk de tuunhagen van wilgentenen, maar dan van doorn). Deze doornhagen moesten de vijand en het gespuis buiten de stad houden, dus verhinderen dat men over de stadsmuren zou klimmen en vervolgens de stad zou binnenvallen. Het zijn dus een soort groene vóór-muren (onderaan de muren en op de wallen) om indringers buiten de stad te houden. Het spijt me maar om dit buitenstedelijk verdedigingsgroen nu als eerste stadspark te beschouwen gaat me iets te ver. Stadsparken zijn toch recreatieve wandel-voorzieningen en deze doornenhagen zijn toch verdedigingswerken om boeven te vangen? CO
Carla, er staat dan ook groen … onderlangs en op de stadswallen. En werd op de stadswallen niet recreatief gewandeld? En ongetwijfeld zei Annemarie het net even anders, dus is het ook niet een letterlijk aanhalen van haar woorden…