Restauratie van Clingendael’s Dutch Garden of Oud-hollandse tuin (3)

Onderstaande tekst werd geschreven en bij de webmaster ingeleverd vóór de zeer gewaardeerde reacties van Eline Bos Waaldijk en Vanessa Bezemer Sellers n.a.v. de 1ste weblog in deze Clingendael-serie.

Wat houdt de term ‘Dutch garden’ nu eigenlijk in en wat verstond Freule Daisy hieronder?
De bekende auteur Brent Elliott beschreef de term ‘dutch’ in zijn boek Victorian gardens (1986, p. 221 e.v.) als volgt: ‘The leading character of the Dutch style is rectangular formality, and what may sometimes be termed clumsy artifice, such as trees cut out in the form of statues, though they require a label to inform the observer what they mean to represent’.

Een Dutch garden wordt dus volgens hem gekenmerkt door een rechthoekige indeling en vormsnoei. Hoe komt men aan deze karakteristiek? Het schijnt dat de Engelsen (nog steeds) geloven dat deze tuinstijlkenmerken typisch ‘dutch’ zijn en door Willem en Mary in Engeland zijn geïmporteerd. Wanneer de benaming precies is ontstaan is mij onbekend, maar eerder in de tweede helft van de 19de eeuw (in de tijd van de opkomst van interesse voor geschiedenis) dan in de late 17de eeuw.
In Engeland kende men in ieder geval het verschijnsel aan het eind van de 19de eeuw als een variant van Victorian gardens. De Engelse tuinarchitect Thomas Mawson heeft het in dit verband over ‘dull monotony of the chess-board garden, or the extravagant topiary work which under Dutch influence made so many of our old English gardens ridiculous.  …’ (The art and craft of garden making. London, 1901). Positief waren dus lang niet alle Engelsen over dit verschijnsel.

In Nederland ken ik twee (wie heeft meer suggesties?) (deel)tuinen die rond de eeuwwisseling onder Engelse invloed zijn ontstaan, namelijk de ‘Dutch garden’ op Clingendael, ontworpen door Freule Daisy even vóór de Eerste Wereldoorlog (zij had veel Engelse contacten); en de uitgestrekte rechthoekige rozentuin bij het Vredespaleis, ontworpen door Thomas Mawson uit dezelfde tijd.


Dutch gardens in England: 1. Clandon House; 2. Lyme Park; 3. Wimpole Hall

Als we op Wikipedia kijken, vinden we onder ‘Dutch garden’: ‘England, Dutch Garden was the description given to a particular type of rectangular garden space, often enclosed within hedges or walls, even if part of a larger garden or parkland. This space would be laid out in a highly cultivated and geometrical, often symmetrical, fashion, shaped by dense plantings of highly coloured flowers, and edged with box or other dense and clipped shrubs, or low walls (sometimes in geometrical patterns), and sometimes, also, with areas of artificial water, with fountains and water butts, which were also laid out in symmetrical arrangements. The flower beds and areas of water would be intersected by geometrical path patterns, to make it possible to walk around the garden without damaging any of its features’ The placement of flowers and shrubs in the Dutch garden in Holland, however, may be non-linear and informal, though still efficiently making use of space and light’.

Ik mis hierbij de constatering dat de tuinen meestal verdiept liggen en dat ze het mooist te beleven zijn vanaf een hoger gelegen terras, zoals op Clingendael. Wat volgens de definities hierboven mist op Clingendael, maar vroeger wel de tuin sierde (zie vorige weblog oude foto), is enige vormsnoei-versiering. Geknipte taxus-bomen herplanten op hun historische plaatsen zou een goed idee zijn. Wat de soort bloemplanten betreft, zou men van de foto’s kunnen afleiden dat een kleurrijke (bijna felgekleurde) beplanting (met uiteraard tulpen en bolgewassen in het voorjaar) op zijn plaats is in de Dutch garden. Het boek Decoratieve Tuinbeplanting van A. J. van Laren uit 1913 kan natuurlijke prachtig als gids dienen om meer variatie in de beplanting aan te brengen. CO.

Restauratie van Clingendael’s Dutch Garden of Oud-hollandse tuin (2)


Clingendael: Oud-hollandse tuin omstreeks 1918 (?)  Bron: Haags Gemeentearchief

In de tweede helft van de 19de eeuw bestond er in Nederland (ook in Engeland en andere landen om ons heen) een grote belangstelling voor vaderlandse geschiedenis. Dit verschijnsel uitte zich onder meer in kunst en (tuin)architectuur. Cornelis Springer (de vader van Leonard) schilderde talloze op de 17de eeuw geïnspireerde stadsgezichten en Leonard Springer schreef in 1889 in het tijdschrift Eigen Haard: ‘De oud-hollandsche tuinkunst : proeve eener bijdrage tot hare geschiedenis’. Ook nam Springer in 1908 de pen op in het tijdschrift Buiten, in een aantal artikelen met het kopje ‘Dutch gardens’. Het ging in deze serie over de stijlvorm van Nederlandse historische tuinen uit de renaissance en barok. Jhr C.H.C.A. van Sypesteyn schreef twee jaar later zijn bekende boek: Oud – Nederlandsche tuinkunst : geschiedkundig overzicht van de Nederlandsche tuinarchitectuur van de 15de tot de 19de eeuw (1910). In Buiten beweerde Springer dat het type tuin dat de Engelsen ‘Dutch garden’ noemden, niet bestond; en onder oud-hollandse of oud-Nederlandse tuinen verstonden Springer en Van Sypesteijn de Nederlandse geometrische tuinen uit de 16de, 17de en 18de eeuw. Beide heren lieten zich in hun werk graag hierdoor inspireren, Springer in zijn vele parterre-ontwerpen voor buitenplaatsen en Van Sypesteijn bij de aanleg van de tuinen rond zijn ‘middeleeuws’ slot.

Tegenwoordig denken wij als tuinhistorici bij het woord ‘oud-hollands’ direct aan laat-19de eeuwse / vroeg 20ste eeuwse historiserende tuinarchitectuur, geïnspireerd op historische tuinstijlen, analoog aan het begrip oud-hollandse bouwkunst. De tuinarchitect uit die tijd kopieerde geen historische tuinen, maar hij liet zich door de historie leiden. Denk daarbij aan de tuinen bij het Rijksmuseum, Kasteel De Haar en de Menkemaborg.

In het licht van onze tijd is de te restaureren formele tuin van Clingendael dus een oud-hollandse tuin (in dit geval qua vorm geïnspireerd op een parterre uit de Renaissance). Tuinvormen van Vredeman de Vries en Jan van der Groen komen al gauw op ons netvlies. Over de toegepaste plantensoorten werd in dit verband niet nagedacht. Men werkte eenvoudigweg met planten die door de kwekerijen werden aangeboden en niet met historische planten die bijvoorbeeld omstreeks 1600 in de mode waren.
Wat houdt de term ‘Dutch garden’ nu in en wat verstond Freule Daisy hieronder? Zie volgende weblog. CO.

Linden-lanen van Schloss Bothmer (Mecklenburg-Vorpommern, Duitsland)


Een van de zeven lanen van Schloss Bothmer (Mecklenburg-Vorpommern, Duitsland) 

Wie heeft informatie over dit mooie en interessante paleis Schloss Bothmer in Mecklenburg-Vorpommern in Duitsland? In het bijzonder over de verschillende typen linden-lanen?

Schloss Bothmer werd gebouwd tussen 1726-32 door de architect J. F. Künnecke. Opdrachtgever was Hans Caspar von Bothmer (1656-1732), die als diplomaat in dienst van de keurvorsten van Hannover stond. Zo was hij tussen 1700 en 1710 werkzaam aan het hof in Den Haag en daarna in London, waar hij 1732 stierf. Hoewel het paleis ver van Nederland staat werd het naar historische Nederlandse en Engelse voorbeelden uit de 17e en 18e eeuw aangelegd. Dat is een bijzonderheid in deze streek.

Sinds een paar jaren ben ik nu bezig met een project betreffende het historische park in de buurt van de Oostzeekust. De oorspronkelijke beplanting van het park bestaat overwegend uit linden-lanen, ca. 500 bomen. Proefexemplaren van de bomen konden in het Nationaal Lindearboretum te Winterswijk gedetermineerd werden as Tilia x europaea xe2x80x99Koningslindexe2x80x99. Waarschijnlijk werden de linden voor paleis Bothmer toentertijd door Nederlandse kwekers geleverd, zoals dit b.v.ook voor kastelen en landhuizen in Engeland gewoon was.


Winterbeeld van dezelfde linden-laan.

Omdat nu een concept zal worden ontwikkeld tot behoud van het paleis en de park, heb ik vragen over de geschiedenis van linden in Nederland in de 17e en 18e eeuw en over hun vormgevend gebruik. In het verleden werden deze linden in Bothmer op verschillende manier gesnoeid. Wie heeft hier kennis over? Het is zeker dat de opvallenden vergroeiingen aan de stam in ongeveer 2,0 tot 2,5 m hoogte niet een gevolg van veredeling op een hoog veredelingsplaats zijn. De bomen staan in de rij op een afstand van ongeveer 7 m, en de ruimte tussen de rijen is ook ongeveer 7 m. De bomen parallel met de omlopende gracht zijn tot ongeveer 29 m hoog. Ze vormen nu een afgesloten binnenruimte, maar dat kan vroeger ook anders zijn geweest. Voor vragen over het onderhoud in de toekomst zijn ook historische snoei-technieken interessant.
Zijn er nog dergelijke voorbeelden in Nederland die kunnen bezichtigd worden?
Ik zou me over ieder reactie verheugen.

Geert Grigoleit, landschapsarchitect, Ahaus/D.


Detail met de vergroeingen op de stam op ongeveer 2,0 tot 2,5 m hoogte

Hofwijck Mastboom mannetje/vrouwtjes


Hofwijck, F. de Moucheron (ca. 1675)

Kort na mijn vakantieperiode nam ik kennis van de recente discussie op de Cascade weblog over de Hofwijck Mastboom mannetje/vrouwtjes.

Als hortulanus van de Hofwijck tuin ben ik betrokken geweest bij de restauratie/reconstructie van de tuin in 2004. Momenteel bereid ik, samen met Kees van der Leer, een publicatie voor over de historie en ontwikkeling van de tuin van Huygens, zijn vriendenkring en  tijdgenoten en de restauratie van zijn Hofwijck tuin. In deze publicatie zal het onderwerp Mastboom man/vrouw aan de orde komen.

Met het oog op de Cascade weblog discussie volgt hieronder alvast een samenvatting.

Tijdens mijn biohistorische research werd duidelijk dat van de vele door Huygens beschreven bomen en planten, vooral de mannetjes- en vrouwtjes Mastbomen moeilijk van een hedendaagse geslachts- en soortnaam kunnen worden voorzien. De hoveniershandboeken uit de tijd van Huygens geven weinig informatie over dit soort  naamgeving.De werken van Dodoens en Blankaart bieden deze informatie wel.

– In het Cruijde-boeck van Rembertus Doedoens uit 1554 wordt in de 4e editie van 1644 de Dennenboom beschreven. Doedoens beschrijft twee Dennenbomen, de rode- en de witte Dennenboom.
De rode Dennenboom is volgens Dodoens de ‘Peuce’ ofwel ‘Picea’, de Pekboom. Deze ‘Peuce’ wordt tegenwoordig de Fijnspar ofwel ‘Picea abies’ genoemd.
Daarnaast is er volgens Dodoens ook de witte Dennenboom, de ‘Elate’ ofwel Mastboom. Deze ‘Elate’ wordt  tegenwoordig de Zilverspar, ‘Abies alba’ genoemd.

– In Den Nederlandschen Herbarius van Stephaan Blankaart uit 1698 wordt beschreven dat de witte Dennenboom ofwel de Mastboom zowel een ‘mannetjen’ als ‘wijfjen’ kan zijn.
Als eerste beschrijft hij de Abies of het Mastboom’mannetjen’. Deze heeft opstaande kegels. Deze ‘Abies’  wordt  tegenwoordig de Zilverspar, ‘Abies alba’ genoemd.
En als tweede beschrijft hij het Mastboom’wijfken’. Deze draagt hangende kegels. Dit ‘Mastboomwijfken’ is, schrijft Blankaart, de boom die in het Mastbos bij Breda gekweekt werd. Deze ‘Mastboom’ wordt tegenwoordig de grove Den, de ‘Pinus sylvestris’, genoemd.

– Volgens de archieven over het Mastbos bij Breda zijn daar vanaf 1515, vanuit zaad afkomstig uit Neurenberg, plantages bestaande uit grove Den, de ‘Pinus sylvestris’ aangelegd.

Wanneer  men de bovenstaande bronnen, Dodoens, Blankaart en de archieven over het Mastbos samenvoegt, wordt duidelijk  tot welk geslacht en soort de boomsoort behoort die Huygens de naam ‘mannetje’ geeft.  Het is de Zilverspar, de ‘Abies alba’ die hij in 1641 heeft geplant op zijn voorplein, op de eilanden en  langs de boomgaard. Zijn wijfjes-Mastbomen, de ‘Pinus sylvestris’, vonden hun plek in de voormalige overtuin.

Henk Boers

 

 

Combineren van ‘internetbronnen’ (4) ; Cleverskerk


Kaarte vertoonende de buitenplaetz van…Johannes Adrianus Wilhelmius, heer van Cleverskerk etc…
1 juni 1776 door J.J. Klenée (groter na aanklikken)

‘Bladerend’ door het Gelders Archief stootte ik op Kaarte vertoonende de buitenplaetz van…Johannes Adrianus Wilhelmius, heer van Cleverskerk etc…, 1 juni 1776 door J.J. Klenée.

J.J.Klenée is Jacobus Johannes Klenée (of Kleenen)
Onbekend geboortejaar en gestorven in of na 1804. Hij was tekenaar en landmeter, geadmitteerd in Zeeland op 25-11-1762.
Aldus vermeldt Marijke Donkersloot-de Vrij in Repertorium van Nederlandse Kaartmakers 1500-1900 (2003).

Dan wil je deze kaart toch plaatsen. Even Googlen en Cleverskerk is Hof te Cleverskerke op Walcheren te Kleverskerke, noordelijk van Arnemuiden en westelijk van Middelburg.

Verder vind ik dat het ambacht Kleverskerke van 1679 tot 1780 eigendom was van de Middelburgse patriciërsfamilie Van den Brande. Johan Pieter van den Brande burgemeester van Middelburg, kocht in 1679 de ambachtsheerlijkheid van Middelburg. Gesloopt vóór 1820 is een andere vermelding op internet.

watwaswaar.nl maakt middels kadasterkaart, topografische kaarten en luchtfoto’s de ontwikkeling of beter gezegd de aftakeling en het verdwijnen van Hof te Cleverskerke zichtbaar. Overigens is er de laatste maanden heel veel materiaal toegevoegd aan watwaswaar.nl; o.a. duizenden bonnebladen en topografische kaarten uit de periode 1830-1995.


A.W.D. de Man (1857)
Omtrek en waterpartijen zijn nog goed herkenbaar.


Luchtfoto (1944)
Ook aan het einde van de 2de WO tekenen de diverse lijnen nog sterk af.

Dan volgen de inundatie van Walcheren (okt. 1944) en een ruilverkaveling (1960-1964). Toch laten latere topografische kaarten nog steeds iets van de vijverpartijen zien, maar in de loop der jaren vervagen, verdwijnen de ‘omtreklijnen’  of worden ze rechtgetrokken. Tot slot geeft Google Maps een beeld van ‘het nu’ ; niets rest.  JH


Google Maps (2008)

 

Combineren van ‘internetbronnen’ (3)


Prieel inden tuijn van ’t gemeenelantshuijs tot Delft (1655)

Dit prieel kwam ik tegen in de beeldbank van Hoogheemraadschap van Delfland. Verder zoekend vond ik ook Kaart van de tuin van het gemeenlandshuis te Delft (1647):
Een ‘Opmeting door Johan van Beest, 6 decem[ber] 1647′
Van links naar rechts: ’t gemeenelandtshuijs, ’t bleijkvelt, de plaets, [tuijn], ’t erff, ’t stal, de stadtswall.
Verder staat in de lange tekst rechtsonder o.a. ‘…selffden thuijn met bedden ende paeden… Sijnde ’t middelpadt breet thien voeten, het oostelijcxte ende ’t kruijspadt breet elcx twaelff voeten, het suijtpadt breet acht voeten, het noortpadt breet seven voeten, ende de twee dwerspaeden breet elcx vier voeten

Dezelfde kaart staat op de cover van het boek Delflands kaarten belicht, C. G. D. de Wilt (2000). Deze is in gescand format te lezen via Google Books: cover, op blz 46 en een beschrijving op blz 47.

De korte beschrijving sluit af met ‘De tuin van het hoogheemraadschap zal vooral de functie van siertuin hebben gehad. In 1655 lieten de hoogheemraden namelijk achter in de tuin een prieel plaatsen en kreeg de kunstschilder Leonard Bramer de opdracht om op de muur van het koetshuis een fresco aan te brengen.

Nu doet bovenstaand prieel gelijk denken aan de priëlen in Den Nederlandtsen hovenier van Jan van der Groen, maar de eerste uitgave hiervan dateert van later; 1669.
Een tweede gedachte is aan de tuinen van Frederik Hendrik die tot stand kwamen na 1620 en ook latwerkconstructies kenden; tuinen in dezelfde regio als die van ‘gemeenelantshuijs tot Delft’.

Benieuwd of er andere voorbeeldboeken waren, dus van voor 1670. Parterres staan in een reeks van boeken, maar in geen vind ik latwerkconstructies (uitgezonderd een in Hortus Palatinus, Salomon de Caus (1620)). Weet kent titels, namen?  JH

Combineren van ‘internetbronnen’ (3)


Prieel inden tuijn van ’t gemeenelantshuijs tot Delft (1655)

Dit prieel kwam ik tegen in de beeldbank van Hoogheemraadschap van Delfland. Verder zoekend vond ik ook Kaart van de tuin van het gemeenlandshuis te Delft (1647):
Een ‘Opmeting door Johan van Beest, 6 decem[ber] 1647′
Van links naar rechts: ’t gemeenelandtshuijs, ’t bleijkvelt, de plaets, [tuijn], ’t erff, ’t stal, de stadtswall.
Verder staat in de lange tekst rechtsonder o.a. ‘…selffden thuijn met bedden ende paeden… Sijnde ’t middelpadt breet thien voeten, het oostelijcxte ende ’t kruijspadt breet elcx twaelff voeten, het suijtpadt breet acht voeten, het noortpadt breet seven voeten, ende de twee dwerspaeden breet elcx vier voeten

Dezelfde kaart staat op de cover van het boek Delflands kaarten belicht, C. G. D. de Wilt (2000). Deze is in gescand format te lezen via Google Books: cover, op blz 46 en een beschrijving op blz 47.

De korte beschrijving sluit af met ‘De tuin van het hoogheemraadschap zal vooral de functie van siertuin hebben gehad. In 1655 lieten de hoogheemraden namelijk achter in de tuin een prieel plaatsen en kreeg de kunstschilder Leonard Bramer de opdracht om op de muur van het koetshuis een fresco aan te brengen.

Nu doet bovenstaand prieel gelijk denken aan de priëlen in Den Nederlandtsen hovenier van Jan van der Groen, maar de eerste uitgave hiervan dateert van later; 1669.
Een tweede gedachte is aan de tuinen van Frederik Hendrik die tot stand kwamen na 1620 en ook latwerkconstructies kenden; tuinen in dezelfde regio als die van ‘gemeenelantshuijs tot Delft’.

Benieuwd of er andere voorbeeldboeken waren, m.n. ook eerdere. Voor parterres zijn er verscheidene, maar in geen vind ik latwerkconstructies (uitgezonderd een in Hortus Palatinus, Salomon de Caus (1620)). Weet kent titels, namen?  JH

Mastbomen op Hofwijck


Picea abies, manlijke (rechtop) en vrouwelijke (hangend) kegels


Pinus sylvestris, manlijke (rechtop) en vrouwelijke (hangend) kegels

De bekende dichter en secretaris van Frederik Hendrik, Constantijn Huygens heeft vanaf 1640 Hofwijck gebouwd en daarbij tuinen aangelegd. In zijn gedicht Vitaulium: Hofwyck : hofstede vanden Heere van Zuylichem onder Voorburgh, 1653 (tekst) spreekt hij over de inrichting van zijn tuinen. Het wordt een sobere ingetogen symbolische tuin, waarin lijnvoering, klassieke verhoudingen en de aanplant van verschillende boomsoorten de meeste aandacht vragen.

In het gedicht wordt onder meer gesproken over eiken, esdoorns, essen, linden, berken, abelen, iepen, en mastbomen. Deze mastbomen ontving Huygens uit het Mastbos te Breda (regel 209):
Hier buijgh ick voor Breda; mijn’ Masten zijn haer’ kind’ren:
‘Theeft FREDERICK belieft sijn Houtgewasch te mind’ren,
Om ’tmijne te versien: ’tzijn Jofferen van ’tland,
Mijns Vaders Vaderland, die ick hebb voortgeplant:
‘Ksegg Jofferen, noch eens: ‘kmochts’ ed’le wijfjes noemen;
Bredaesche wijfjes, jae; maer die ick derve roemen

Maar wat bedoelde Huygens nu met mastbomen? Hij gebruikt verschillende woorden in zijn gedicht, namelijk mastbomen of masten; bruyntjens, mannetjens, wijfjes of jofferen. Zijn taalgebruik suggereert dat er verschillende soorten mastbomen zijn. Opvallend is dat dit niet dezelfde woorden zijn als in Den Nederlandtsen Hovenier. Van der Groen heeft het over viere, greyne, fijne en/of grove masten, of te wel in ons taalgebruik de fijnspar (Picea abies, vurenhout) en de grove den (Pinus sylvestris, grenenhout), beide behorend tot de familie der Pinaceae.

Even later in 1655 schrijft Huygens (zie Dr. J. A. Worp. De gedichten van Constantijn Huygens, deel V (over 1655), z.j. p. 214) het gedicht ‘Sparrenbomen verbrand op Hofwijck‘:
‘Leg al mijn wijfjes op het vuur:
Weg met dit spul; wat doen zij hier?
Zij stichten brand in alle landen.
Nu is ’t hun beurt ook eens te branden.

Hieruit blijkt dat in dit geval de woorden sparrenbomen en wijfjes identiek zijn.

Een ander citaat (regel 1338 e.v.) doet vermoeden dat het woord mannetje de grove den aanduidt, vanwege zijn habitus met ‘kop’, hoog uitstekend boven de esdoorns:
Mijn’ bruijne mannetjens [later in regel 2506 masten genoemd], die tuschen beiden [later in regel 2505 sijcomoren genoemd] op
Bij ell voor ell in ’tjaer haer’ nemmer grijsen kopp
Ten hemel spoedigen, om somer-sonn te blinden,
En ’tmoeijelick geweld van schrale winter-winden
Te weeren van mijn Plein.

Bij de restauratie van Hofwijck enkele jaren geleden werden vier zilversparren (Abies alba) op het voorplein geplant. De reden is mij onbekend, maar de zilverspar is een Zuid-Europese boom, en het is dan ook zeer de vraag of deze in 1640 hier aangeslagen is.
Mijn conclusie is dat het beeld dat Huygens in zijn gedicht Vitaulium van mannetjens en wijfjes oproept, een gelijkenis vertoont met de menselijke bouw, i.e. mannen groffe bouw (grove den) en wijfjes of jofferen fijne bouw ( fijnspar). Het is maar een idee. Dit alles nav de sparren op het Gezicht op Amersfoort van Matthias Withoos (zie eerder).  CO

 

Mastbomen in Breda

In de vorige weblog hebben we gezien wat Jan van der Groen onder mastbomen verstond. Hij meldt onder het kopje Denne, ofte Mastboomen verschillende ‘soorten’, namelijk viere, greyne, fijne en grove masten en de Larix. Het gaat hier om de fijnspar (Picea) en de grove den (Pinus) en de Larix, in onze tijd alle genera van de familie Pinaceae.

Tuinhistorici denken bij mastbomen natuurlijk meteen aan het Mastbos in Breda, een cultuurbos, dat tot de oudste naaldbossen van Nederland behoort. Hendrik III, graaf van Nassau, liet tussen 1514 en 1520 de woeste gronden ten zuiden van Breda, in het dal tussen de riviertjes de Mark en de Aa, beplanten met zaden van de grove den. Aan de lange rechte stammen, die deze boomsoort bij uitstek geschikt maken voor de toepassing van masten in de scheepsbouw, is de naam Mastbos ontleend. Bekend is dat Constantijn Huygens voor de aanplant in Hofwijck een deel van de mastbomen betrok vanuit het mastbos in Breda. In de volgende weblog zullen we daar verder op ingaan.


Mastbos (vierkant) en Bouvigne (rechtsboven), detail. Caerte ende metinge (…) van seeckere syne Furstel. Gen. bosschen, landen, wegen, herbanen, wateren, heyde ende andere gronden van erven, gelegen, soo in den dorpe van de Hage als tot Ginneken, by de stadt Breda, mitsgaders mede van eenige particuliere persoonen landen ende gronden (…). J. Lips, 1621-1629. De kaart is 180 graden gedraaid, zodat het noorden nu boven ligt.  Bron: Beeldbank Stadsarchief Breda.

Verscheidene malen in de loop der eeuwen is het bos door storm en brand (belegeringen van Breda 1624, 1637) getroffen. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het bos sterk verwaarloosd, maar door het beleid van stadhouder Willem III groeide de oppervlakte van het Mastbos weer aan tot 350 hectare. Tussen 1840 en 1881 was het Mastbos eigendom van prins Frederik der Nederlanden, die zich bijzonder interesseerde voor de bosbouw en zich beijverde voor herstel van het bos. In 1889, pakte houtvester Van Schermbeek het bos revolutionair aan. Hij verrijkte de mono-cultuur van dennen met tamme kastanjes en Amerikaanse eiken en zorgde voor een gevarieerd bos, dat ook voor recreanten aantrekkelijk was. Inmiddels is het sortiment van grove den uitgebreid met Corsicaanse den, Douglasspar, lariks en fijnspar. CO

Presentatietekeningen J.D. Zocher jr.


J.D. Zocher jr., Woutherus Mol (ca. 1820)

In de weblog van 3 maart werd het verschijnen van J.D. Zocher jr. (1791-1870). Architect en tuinarchitect van de hand Josi Smit besproken.

Nu heeft BONAS op haar site ook een soort van online versie van dit boekwerkje. Zoeken naar gegevens over en werken van J.D. Zocher jr. doet u via de Zoekmachine Archiwijzer (ook L.P. Roodbaard kunt u hier vinden).

Alles wat BONAS heeft vastgelegd is terug te vinden door te zoeken met enkel ‘zocher’ in zoekterm. Een lijst van publicaties over Zocher en werken door Zocher volgt; met weergave van zijn presentatietekeningen, maar ook veel foto’s met recente beelden van zijn werken.

Met wat ‘spelen’ kunt u enkel zijn presentatietekeningen gepresenteerd krijgen:
– in zoekterm  presentatietekening zocher
– vink  alleen beelden  aan
– en klik zoeken.

De eerste 10 presentatietekeningen verschijnen. Klik op een afbeelding en krijg rechts de details. Een grote weergave krijgt u door ook nog eens op de rechterafbeelding te klikken. Uit de ‘stroken presentatietekeningen’ heb ik het onderstaande complete beeld (poster) samengesteld. Maar kijk vooral zelf in BONAS.  JH