Haar oratie hield prof.dr. Hanneke Ronnes afgelopen november, recent kwam deze digitaal beschikbaar.
(OVERGENOMEN)
In de late 17de en 18de eeuw domineerden buitenplaatsen in sterke mate het landschap. Meteen buiten de steden lagen ontelbaar veel tuinen en tuinhuizen, iets verder weg de vele grotere buitens. Bijna al deze buitenplaatsen, zo’n 90%, zijn afgebroken in de 19de en 20ste eeuw: opgeslokt door de oprukkende steden, dan wel te duur om te onderhouden. Met het verdwijnen van de objecten, is ook de herinnering aan het fenomeen vervaagd. Het nationale verleden geconcipieerd in de 19de eeuw, richtte zich op de stad en haar burgers, niet op de gebieden daaromheen.
Dat hiermee de buitenplaats in de vergetelheid raakte, is eigenlijk eigenaardig. De buitenplaats was immers nadrukkelijk een pendant van de stad geweest en het waren dezelfde, stedelijke burgers die (in de zomer) massaal naar buiten trokken. De buitenplaats onderging in de 19de eeuw de transitie van populair cultuurgoed naar een oubollig relict uit vroeger tijden, en bevolkt, zo dacht de opkomende stedelijke avantgarde, door reactionaire heertjes. In de 20ste eeuw werd de buitenplaats – on-Nederlands, elitair, en niet stedelijk, zo was het idee – maar weinig bestudeerd, met als gevolg een achterstand in kennisniveau, onderzoeksmethoden en -theorievorming ten opzichte van de ons omringende landen. Het is een achterstand die nog steeds niet is ingehaald. In deze oratie zullen lijnen voor toekomstig onderzoek worden uitgezet, waarbij zowel de wetenschappelijke benadering als een aantal nieuwe onderzoeksthema’s behandeld zullen worden.
De oratie valt hier te downloaden.