Iets van dat lege land: Gezicht op dorp Deinum vanaf Ritzumazijl gezien (1844), Jacob Symons Bonga Bron: Fries Museum
Reisverslagen verhalen wat gezien is, maar soms ook wat er juist miste. En als het een landschapsomschrijving betreft en hetgeen wat gemist wordt als een rijtje wordt opgesomd, dan kun je haast een ‘landschapsstijl-omschrijving’ verkrijgen. Zoiets is te vinden bij Hebelius (tegenwoordig zouden we hem Harry noemen) Potter in zijn Reize door de oude en nieuwe oostelijke departementen van het Koningrijk Holland, en het Hertogdom Oldenburg, gedaan in den jare 1808.
… de trekvaart tusschen Harlingen en Franeker levert juist niet zeer veel belangrijks op: het gezigt is veelal hoogst eentoonig: nergens ziet gij op de oevers van dezen stroom, noch natuurlijke, noch door kunst gevormde bergen of dalen: geene trotsche bosschen of kronkelende beken: geene statige watervallen, of lagchende tuinen en het oog bekoorende lusthuizen: geene donkere cypressen of kwijnende treurwilgen: geene Romaneske, met ontzettend ruime ledige voorhoven voorziene kasteelen, die de gedachten zoo maar in een oogenblik een paar duizend jaren terug leiden: geene geheel of gedeeltelijk vergruisde en half tot stof verzonkene sloten en burgten, met vreesselijk krakende deuren en verroeste grendelen, in welker oude gescheurde muren de winden huilen en uilen sints eeuwen nestelen, met scheef in de sponning hangende en met wild gras begroeide vensters, uit welke wel eens Edele Dames en fiere Matronen, dappere Ridders, uit klinkklare wanhopige liefde, tegen elkander zagen schermutselen, om den kop te verliezen of den prijs der schoonheid te behalen. Van alle die fraaijigheden ziet gij hier volstrekt maar niets…
Gezicht op het dorp Midlum (18e eeuw), Pieter Idserts Bron: Fries Museum
Direct daarna corrigeert hij zichzelf, want direct na Harlingen in Midlum verheft zich eene soort van kunstberg, een aartig stuk werks in der daad, behoorende bij de Pastorij des gemelden dorps: beneden aan den voet van dit kunstgewrocht is eene kleine grot, door de kruin van eenen hooggestamden Vruchtboom overschaduwd: eene diepe sombere stilte heerscht aldaar, die de zoetste kalmte in het hart stort en de lust tot peinzen gaande maakt: ter wederzijden klimt men op langs een gemakkelijk voetpad naar den top des bergs, die geheel vlak is, gelijk de tafelberg in Afrika, doch met dat onderscheid, dat men hier een latwerken zomerhuisje vindt, waarin men zich na het opklimmen kan nederzetten om van de vermoeijing uitterusten, en het heerlijkste gezigt te genieten, dat men zich verbeelden kan, zoo wel over de omliggende landstreek, als op de zee, en de stad Harlingen, die zich, van dezen kant gezien, ongemeen schoon voordoet. Jammer [gelukkig, we klagen verder] is het, dat de vliegende Noorden- en Noordwesten-winden, welke hier zoo dikwijls waaijen, dit genot zeldzaam langer dan voor een oogenblik, mogelijk maken…
Jan Holwerda