Rotsoord (1668, Utrecht), Aert Schouman (toeschrijving). Bron: Het Utrechts Archief
In 1688 koopt de steen- en tegelbakker Adriaen van Oort samen met zijn zoon François een buitenhuis, steenoven, loods en theehuis met bijbehorende tuin langs de Vaartsche Rijn te Utrecht. François laat de steenbakkerij ombouwen tot een marmelmakerij (hij had octrooi op een soort van gemarmerde steen, soo vast ende bondigh als natuerlijcke marmer). Voor zichzelf laat Adriaen in 1702 het buiten Rotsoord bouwen. Bij de bouw wordt gebruik gemaakt van afgekeurde paarsrode bakstenen die door te grote hitte waren gesmolten. Deze zogeheten mondsteen gaf het rotsachtige effect waaraan het gebouw zijn naam dankte. Rond 1840 wordt het gebouw of afgebroken en in sobere vorm maar uitgebreider herbouwd of met vleugels uitgebreid. Voor zijn twee andere zonen, Johannes en Bernard, laat Adriaen naast en schuin achter Rotsoord nog twee huizen bouwen (of verbouwen): Rotswijk en Rotsenburg.
Het bovenstaande en de afbeeldingen heb ik opgenomen om de namen Rots Oord en Rotzenburg in het navolgende citaat te duiden. Ik stootte op het citaat omdat ik toevallig in het boek terechtkwam, wat ik alleen op de titel afgaand niet snel zou hebben gedaan:
Natuurlyke historie van Holland. Deel 2, van J. le Francq van Berkhey (Amsterdam 1769-1771). In het Zevende hoofdstuk, Waar in de Aarde, als de eerste Classe der Delfstoffen van Holland, word nagespeurd, p. 223-224 staat:
Een ieder dien het luste, beschouwe op onze Steenbakkeryen de gebakken steenen, als zy uit den oven gehaald worden: men zal op die plaatsen, daar het vuur zyne kragt ten hevigste geoeffend heeft, de gevormde steenen tot gantsche groote glasagtige bonken zien samengesmolten. Deeze bonken zyn zoo hard of ook wel harder dan keisteen, en vonken voor het staalslag; ze hellen zeer veel naar eene rosse donkere purper verwe, en zyn hier en daar geaderd. Men vind ‘er die van eene aanmerkelyke grootte, en in zulk eene speelende rotsagtige gedaante veranderd zyn, dat niets natuurlyker eene rots verbeelde. Uit dien hoofde doen deeze steenen, welken anders onnut zyn, eene zeer goede uitwerking, in ’t vercieren van Grotten op groote Buitenplaatsen; ook bedient men ‘er zig met vrugt van in ’t opmaaken van Randen aan Kommen, Vyvers en Terrassen, in ’t toestellen van grootsche Pedestallen, en dergelyken. Zeer fraai, en der beschouwinge eenes Liefhebbers overwaardig, zyn, ten deezen aanzien, twee Gebouwen benevens de Sieraaden, naast zekere Steenbakkeryen, thans toebehoorende den Heer Keere, en gestigt door den Heer Van Oord, die de eene plaats, naar zyn naam en de rotsigheid der steenen, Rots Oord genoemd heeft, en de andere Rotzenburg. Zy zyn gelegen aan de Vaart, naar Vreeswyk, even buiten Utrecht. Men ziet hier een gebouw en woonhuis met een aartig toorentje, staande tusschen een halfrond van muuren, rondeelen en pleinen, die allen met dergelyke Grotsteenen als kolommen aan twee zyden opgehaald, en tusschen beiden met festoenen, vaazen en ronden, van dien eigenden Steen vercierd zyn. De schikking en bouworde is alleszins ingerigt naar den smaak van een ouden Romeinschen Tempel, of dergelyke Italiaansche gebouwen; de muurwerken tusschen beiden zyn met geeloker bestreeken, en maaken het nog rotsagtiger: kortom, dit geheele gebouw met zyne muuren, toorens, trappen, festonnen, kolommen, enz. is van zulk een byzonderen en niet min keurigen en kundigen smaak, dat men het niet wel kunne beschouwen, zonder de welbedagte verkiezing van den Bouwheer te erkennen. Wy namen in bedenking zelfs om ‘er eene afbeelding van te tekenen, ten einde een voorbeeld te geeven, hoe de gemelde glasagtige Klai ook haar nut kan hebben, ter versieringe van pragtige Buitenplaatsen; dog we zagen ‘er van af, om dat wy deeze korte beschryving voldoende agten; te meer, daar de Liefhebbers tog genoegzaame gelegenheid hebben, om deeze Buitenplaatsen oplettend te beschouwen, en de bovengemelde fraaiheden met hun eigen gezigt na te gaan.
De buitenplaatsen bestaan niet meer, hoe spijtig dat ze afzagen van ‘er eene afbeelding van te tekenen.
Jan Holwerda
Rotsoord (1849, Utrecht), Hendrik Tavenier. Bron: Het Utrechts Archief