Hofwijck, F. de Moucheron (ca. 1675) |
Kort na mijn vakantieperiode nam ik kennis van de recente discussie op de Cascade weblog over de Hofwijck Mastboom mannetje/vrouwtjes.
Als hortulanus van de Hofwijck tuin ben ik betrokken geweest bij de restauratie/reconstructie van de tuin in 2004. Momenteel bereid ik, samen met Kees van der Leer, een publicatie voor over de historie en ontwikkeling van de tuin van Huygens, zijn vriendenkring en tijdgenoten en de restauratie van zijn Hofwijck tuin. In deze publicatie zal het onderwerp Mastboom man/vrouw aan de orde komen.
Met het oog op de Cascade weblog discussie volgt hieronder alvast een samenvatting.
Tijdens mijn biohistorische research werd duidelijk dat van de vele door Huygens beschreven bomen en planten, vooral de mannetjes- en vrouwtjes Mastbomen moeilijk van een hedendaagse geslachts- en soortnaam kunnen worden voorzien. De hoveniershandboeken uit de tijd van Huygens geven weinig informatie over dit soort naamgeving.De werken van Dodoens en Blankaart bieden deze informatie wel.
– In het Cruijde-boeck van Rembertus Doedoens uit 1554 wordt in de 4e editie van 1644 de Dennenboom beschreven. Doedoens beschrijft twee Dennenbomen, de rode- en de witte Dennenboom.
De rode Dennenboom is volgens Dodoens de ‘Peuce’ ofwel ‘Picea’, de Pekboom. Deze ‘Peuce’ wordt tegenwoordig de Fijnspar ofwel ‘Picea abies’ genoemd.
Daarnaast is er volgens Dodoens ook de witte Dennenboom, de ‘Elate’ ofwel Mastboom. Deze ‘Elate’ wordt tegenwoordig de Zilverspar, ‘Abies alba’ genoemd.
– In Den Nederlandschen Herbarius van Stephaan Blankaart uit 1698 wordt beschreven dat de witte Dennenboom ofwel de Mastboom zowel een ‘mannetjen’ als ‘wijfjen’ kan zijn.
Als eerste beschrijft hij de Abies of het Mastboom’mannetjen’. Deze heeft opstaande kegels. Deze ‘Abies’ wordt tegenwoordig de Zilverspar, ‘Abies alba’ genoemd.
En als tweede beschrijft hij het Mastboom’wijfken’. Deze draagt hangende kegels. Dit ‘Mastboomwijfken’ is, schrijft Blankaart, de boom die in het Mastbos bij Breda gekweekt werd. Deze ‘Mastboom’ wordt tegenwoordig de grove Den, de ‘Pinus sylvestris’, genoemd.
– Volgens de archieven over het Mastbos bij Breda zijn daar vanaf 1515, vanuit zaad afkomstig uit Neurenberg, plantages bestaande uit grove Den, de ‘Pinus sylvestris’ aangelegd.
Wanneer men de bovenstaande bronnen, Dodoens, Blankaart en de archieven over het Mastbos samenvoegt, wordt duidelijk tot welk geslacht en soort de boomsoort behoort die Huygens de naam ‘mannetje’ geeft. Het is de Zilverspar, de ‘Abies alba’ die hij in 1641 heeft geplant op zijn voorplein, op de eilanden en langs de boomgaard. Zijn wijfjes-Mastbomen, de ‘Pinus sylvestris’, vonden hun plek in de voormalige overtuin.
Henk Boers