In het onlangs verschenen tijdschrift Binnenstad (Jg.40, februari2006, nr.215), een uitgave van de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, schreef Walther Schoonenberg een artikel, getiteld Bomen horen op de grachten. De aanleiding was de voltooïng van de restauratie van de walmuurvernieuwing en de herinrichting van de straat tussen Huidenstraat en de Leidse Gracht. De bomen moesten voor deze operatie tijdelijk verdwijnen en toen het werk was opgeleverd kon men heel anders dan voorheen genieten van een vrij uitzicht op de gevelwand van Bijbels Museum, Niod en aangrenzende herenhuizen. In de Deelraad Amsterdam-Centrum was men zelfs zo gecharmeerd van het andere gezicht op de architectuur, dat men voorstelde de bomen na de herinrichting voor een jaar niet te herplanten.
De Vereniging Amsterdamse Binnenstad was daar fel tegen gekant. Toch zijn er schilderijen bekend van Gerrit Berckheyde (1672, 1685), die juist dit deel van de gracht zonder bomen schildert. Schoonenberg draagt argumenten aan waarom de bomen wel degelijk langs de grachten horen, ook in vorige eeuwen.
Ook welke soort bomen langs de grachten werden geplant, komt ter sprake, alhoewel dit door de schrijver niet juist werd geïnterpreteerd. Tomaso Contarini schreef hierover in 1610 hoe dat in zijn werk ging: “… omdat ze [deAmsterdammers] gewoon zijn om langs de hele lengte van de gracht aan de rand van de kaden een rechte rij grote bomen te planten, die ze ‘lind’ noemen en die door hun groen zeer veel bijdragen aan de fraaiheid van deze en andere steden”. Volgens een keur uit 1612 gaven de bomen niet alleen schaduw, maar zorgden ze ook voor “soete lucht”. Schoonenberg interpreteert de ‘lind’ als lint (=rij) en de ‘soete lucht’ als zuurstof; waarschijnlijker is het dat het gaat om de lindeboom, waarvan de bloesem inderdaad een zoete geur verspreidt. De iepen-aanplant uit de 19de en 20ste eeuw is dus waarschijnlijk niet origineel. Lees het artikel.
Bomen horen op de grachten
Beantwoorden